#179 Goed
Op een middag ontmoeten Abel en Dirk elkaar op de brink van een dorp in het oosten van het land. Was dat toeval of hadden ze afgesproken?
Abel heeft een tas bij zich, met een opvallend rode kleur en het is duidelijk dat daar iets heel zwaars in zit. Hij staat daar maar. Dirk kijkt vluchtig naar de tas en dan naar de rookwolkjes die uit zijn mond komen. Hij bestudeert ze aandachtig. Een man fietst voorbij, steekt zijn hand op. Abel weet niet of hij terug moet groeten, vroeger deed z’n moeder dat.
‘Dirk?’
‘Jezus, Appie,’ barst Dirk uit, ‘moest het daarin?’ Abel blikt van de big shopper naar Dirk en terug.
‘Ow. Eh, ja, sorry, ik had niets anders, en ook, ik dacht, dan zie je dat rode van het bloed niet zo, dat leek me … Za’k een andere halen?’
‘Blijf hier, schuimkop.’ Dirk tuurt rond over het plein waar het allemaal moet gaan gebeuren, steekt zijn handen in zijn zakken en laat zich op de grote kei zakken. Abel blijft wiebelig staan.
‘Kom dichterbij.’ Dirk vormt de woorden zonder geluid, zodat Abel wel moet. Een stap naar voren en zijn hoofd naar beneden.
‘Heb je gezorgd voor de rafelige snijrand?’ Het is het begin van een monotone ondervraging. Abel knikt zacht. ‘En bloed dus?’
‘Vanzelf.’ Dat krijgt een goedkeurend knikje.
‘Zit alles erin? Ogen? En de rest?’ Dirk gebruikt nog steeds nauwelijks zijn stem, maar er lijkt wat melodie in terug te komen.
‘Yep,’ durft Abel te antwoorden.
‘Kun je hem aan zijn haren optillen?’ Abel reikt aarzelend naar de tas.
‘Niet hier, idioot.’ Dirk kijkt ogenschijnlijk rustig rond.
‘O, ik dacht al.’
‘Niet denken, andere dingen doen. Daar ben je beter in. Ik bedoel alleen: houdt het?’
‘Ja, dat moest toch? Was wel veel werk.’
Dirk glimlacht. Abel gaat wat rechter staan.
‘Mooi. Dan hoeft ie nu alleen nog maar naar de juiste plek, zodat ze zich de tyfus schrikken, in hun mooie klushok. Wat zullen ze in hun broek schijten, die sukkels.’
‘Ik weet niet of ik dat nog wil.’
Dirks donkere wenkbrauwen schieten omhoog.
‘Ik heb er veel werk aan gehad, de hele dag. Hij’s veel mooier nou, straks winnen ze nog. En ook nog dat bier. Da’s toch van ons? Kunnen we niet eerst wat drinken? Ik heb dorst.’
‘Luister Appie flapdrol, ik heb nog koppijn van het bier van gister. En jij ook. Weet je nog hoe lollig we het vannacht vonden om die kop van die wagen te jatten? Niet sjiek. Daarom zitten we nou hier met die stinkende tas. We hebben mazzel dat die watjes van ceevee de brassers, weecee-plassers,’ -flauw, maar hij kan het niet laten- ‘al de hele dag in hun nest liggen te rotten na dat feestje. We hangen die opgekalefaterde kop van ze meteen achter de deur, aan z’n haren. Dan hebben ze hem terug. Hoeven ze alleen de ketchup eraf te vegen, de schrik weg te zuipen en hem er weer op te zetten. Hebben we het goed gemaakt, kunnen we met opgeheven hoofd winnen.’ Hij lacht even om zijn eigen grap. Dan weer gepassioneerd: ‘Kom! De rest zit te wachten in de schuur. Superschuimkoppen forever!’ Hij tikt met zijn vuist op het schuimende-glazenlogootje op Abels borst. ‘Komt wel goed met jou.’
Ik moet zeggen dat ik
Lid sinds
6 jaar 10 maandenRol
Dankjewel voor de feedback.
Lid sinds
6 jaar 10 maandenRol
CC een echte carnavals vete,
Lid sinds
7 jaar 8 maandenRol