Onverwacht
Hij liep op de stoep, dicht langs de vervaarlijk overhellende gevels van spookachtig aandoende pakhuizen.
De gasvlam van een enkele, verveloze straatlantaarn liet flakkerende, griezelig lange schaduwen zien in het nauwe straatje.
Op het moment dat hij zijn sjofele hoed rechtzette herkende ik hem, zijn puntneus raakte zijn omhoogstekende kin bijna. Zijn mond niet meer dan een dunne streep onder een paar in de schaduw van zijn hoed verborgen ogen.
Diep weggedoken in zijn lange zwarte jas liep hij snel in de richting van het enige etablissement in dit straatje.
De afbeelding van drie bierglazen op een scheefgezakt uithangbord deed vermoeden dat in dit pand een kroeg gevestigd was.
Bij het binnenkomen bleef hij even in de deuropening staan. De aanblik van zijn gelaat moest van binnenuit een angstig schouwspel zijn.
Voor mij was hij nu niet meer dan een donker, ineengedoken silhouet tegen het licht van een schamele kroonluchter. Ik had hem herkend en wist nu hoe hij zich noemde, echter niet wat hij kwam doen.
Zachtjes, bijna sluipend liep hij naar de toog en bestelde een whisky.
Hij moet mijn ogen in zijn rug gevoeld hebben, ik zag dat zijn hand met het glas whisky ter hoogte van zijn mond stokte. Langzaam, heel langzaam draaide hij zich om, en keek mij met een enkel priemend oog aan.
Op het moment dat hij tegen mij begon te spreken was het alsof het geluid van zijn krakende stem een ijzeren band om mijn keel aandraaide tot ik geen lucht meer kon krijgen.
Angstig zette ik het op een lopen.
Pas later, nadat ik drie straten verder stond uit te hijgen realiseerde ik mij dat hij had gezegd:
“Ook eentje, Rob”?
Rob, eigen teksten mogen
Lid sinds
20 jaarRol