Afbeelding

Non-fictie schrijven

Foto: Pexels

Van proza naar non-fictie

Non-fictie? Waren dat niet met bruggetjes aan elkaar geplakte geschiedenislesjes en bordkartonnen personages? Of tenenkrommend slecht geschreven slachtofferverhalen? Voor de zekerheid liep ik er met een grote boog omheen in de boekhandels.


Verhalen op een presenteerblaadje

Ik had boter op mijn hoofd, want ondertussen spelde ik voor de onderwerpen van mijn eigen proza de kranten uit. Niets zo boeiend én bizar als de werkelijkheid. Zo schreef ik over een man die zijn perfect uitgedoste siliconen sekspop als zijn vriendin mee naar zijn ouderlijk huis neemt. Zit hij bij zijn bejaarde ouders thee te drinken op de bank, ‘zij’ met een leeg kopje voor zich, kun je het je voorstellen? Toch had ik me gebaseerd op een artikel dat breed uitgemeten met glossy foto’s in het Volkskrant-Magazine was verschenen.

Toen ik las ik over de vondst van bijna 900 kinderlijkjes in een put in een verlaten Ierse kloostertuin, wist ik meteen dat ik erover moest schrijven. Het kwartje voor een boek viel toen mijn schoonzus, officier van justitie, vertelde over een 82-jarige vrouw die haar man met messteken had vermoord. Het bewijs tegen de oude dame was onweerlegbaar en ze werd tot 4 jaar cel veroordeeld, ook al ontkende ze zich iets van de daad te herinneren. ‘Dit zou een verhaal uit jouw pen kunnen zijn,’ zei mijn schoonzus, ‘werkelijk gebeurd, maar onvoorstelbaar.’

Beloon de lezer

Ik voegde de twee zaken samen en schreef er een jaar lang twee uur per dag aan. De bottleneck was de verhaallijn. Het zat in mijn hoofd dat het een roman moest worden en proza heeft als nadeel dat je alles zelf moet verzinnen. Ik sloeg door in het loodzware thema van het verhaal. ‘Mijn complimenten!’ zei Lex Jansen van uitgeverij Magonia na lezing, om daaraan toe te voegen: ‘Maar je laat de lezer verslagen achter, zonder hoop.’ Ik begreep wat hij bedoelde. Het was precies waarom ik zelf niet graag slachtofferverhalen las. Geen enkel leven is zonder lichtpuntje. De lezer wil tussendoor ook beloond worden met licht en lucht. Het maakt van de personages mensen en van je verhaal een doorlezer.

Nieuwswaarde en urgentie

Ik herschreef opnieuw, veranderde het einde en bood het resultaat aan schrijver en journaliste Maria Genova (ze schreef o.a. de bestseller ‘Het Duivelskind’) ter redactie aan. Zij werd gegrepen door het haar onbekende verschijnsel wasfabrieken en naaiateliers, waar vele duizenden Nederlandse meisjes en vrouwen tot 1972 met medeweten van de Nederlandse regering dwangarbeid verrichtten. ‘Je verhaal is even prachtig als urgent. Dit moet uitgegeven worden!’ was haar reactie. ‘Ik wil niets liever,’ sputterde ik. ‘Maar hoe?’ ‘Maak het non-fictie. Non-fictie is hot! Baseer de verhaallijn van je hoofdpersoon op de feiten in de geschiedenis en getuigenverklaringen,’ antwoordde ze.

Getuigenverslagen: respect!

Voor de derde keer ging ik herschrijven, nu op basis van onderzoeksverslagen. Het ging als een tierelier: de verhaallijn bood zich als vanzelf aan. Dat is het grote voordeel van non-fictie: de scènes liggen voor het oprapen. Dit nam niet weg dat tijdens het lezen en bekijken van de slachtoffergetuigenissen het me vaak koud om het hart werd. Wat die meisjes en vrouwen allemaal hebben moeten doorstaan!

De kers op de taart en de toegang tot een gevestigde uitgeverij waren de interviews die Maria met de inmiddels merendeel bejaarde slachtoffers voerde en aan het einde van het boek toevoegde. Maar het grootste compliment staat op Bol.com en is afkomstig van een van de slachtoffers, Joke: ‘Wieke, je hebt de spijker op zijn kop geslagen, en zonder dat je het misschien zelf beseft zoveel waarheid geschreven. Dank je wel.’

Over de auteur

Wieke Hart (1971) studeerde taal- en literatuurwetenschap in Tilburg. Ze is schrijver en (pleeg)moeder. Op 19 oktober debuteerde ze met Strafkind - Gevangen bij de nonnen bij Just Publishers. Een aangrijpend verhaal over de opvanghuizen van De Zusters van de Goede Herder. Onder streng toezicht van de nonnen verrichtten duizenden meisjes dwangarbeid. Journalist Maria Genova vulde het boek aan met interviews met slachtoffers.

Techniek