Afbeelding
Beeld Pixabay
Beeld Pixabay
Volgens schrijver Elmore Leonard zijn er tien regels voor een goed schrijversgedrag. Schrijver Pierre van Erve heeft deze regels hieronder uiteengezet.
Aan het eind van de vorige eeuw, nu alweer 17 jaar terug, las ik een ingezonden brief in de International Herald Tribune, en knipte die uit. De brief was geschreven door de destijds in Michigan wonende Elmore Leonard (overleden in 2013), een nog altijd veel gelezen schrijver van rauwe misdaadverhalen, zoals Valdez is coming en Killshot. Het stukje droeg het uitnodigende opschrift Good writers go easy on the hooptedoodle, en bevat tien regels voor een goed schrijversgedrag.
Het woord ‘hooptedoodle’ is volgens Leonard afkomstig uit Sweet Thursday van John Steinbeck, waarin deze een figuur laat zeggen dat een schrijver voorzichtig moet zijn met zijn ‘hooptedoodle’, opdat het verhaal niet verslonst. De figuur bedoelt, volgens Leonard, dat hij zelf wil kunnen bepalen hoe iemand eruit ziet en waar hij is en wat hij denkt, en dit alles aan de hand van hetgeen er geschreven staat. Ellenlange beschrijvingen zijn niet anders dan een opeenstapeling van woorden en Leonard raadt de schrijver aan om op voorhand datgene te schrappen wat de lezers toch niet willen lezen. Dit zijn altijd van die dikke hoofdstukken vol overbodige proza die de mensen niet aanspreekt.
Regel één van Leonard gaat over de grootste fout die een schrijver kan maken, en dat is een verhaal te beginnen met een oeverloze verhandeling over het weer. Houd het alsjeblieft kort en bondig. De lezer is enkel geïnteresseerd in mensen en hetgeen zij te zeggen hebben.
Niets is vervelender dan een proloog die volgt op een inleiding die volgt op een voorwoord. Feitelijk geldt deze regel voor non-fictie, maar elk voorwoord in een roman hoort thuis aan het eind of ergens daar tussenin, maar dan verspreid.
Regel drie is bepalend voor de dialogen en stelt dat ‘zeggen’ het enige juiste werkwoord is. Het is de figuur die bepaalt wat er gezegd wordt; de schrijver doet daarvan slechts verslag. ‘Zei hij', is bovendien veel neutraler dan woorden als ‘wierp tussen’, of ‘waarschuwde’ of ‘vatte samen’. Leonard geeft als voorbeeld dat hij zelf ooit een zin las van Mary McCarthy waarin zij schreef, ‘She asseverated’. Daarna moest Leonard ophouden met lezen om een woordenboek te gaan halen.
Regel vier scherpt regel drie nog eens aan en zegt dat je nooit moet proberen om het werkwoord ‘zeggen’ met bijwoorden te verduidelijken of te verfraaien. Leonard vindt dit een doodzonde en licht dat toe door een figuur aan te halen uit een van zijn boeken, die vertelt hoe zij historische romans schreef, ‘vol verkrachting en bijwoorden.’
Regel vijf beperkt het aantal toegestane uitroeptekens per 100.000 woorden tot maximaal drie.
Volgens regel zes moet je elk gebruik van het woord ‘plotseling’ vermijden. Volgens Leonard is er een direct en positief verband tussen het gebruik van dat woord en het aantal uitroeptekens.\
Dan nu het zevende hete hangijzer, het gebruik van spreektaal en andersoortig dialect. Zodra je eenmaal begonnen bent met fonetisch spellen (en aanverwante voetnoten maken), is er geen terugweg meer. Wees hier dus spaarzaam mee!
Regel acht betreft het beschrijven van romanfiguren, en Leonard licht dit toe aan de hand van een passage in het korte verhaal Hills like white elephants van Ernest Hemingway. Daarin figureren onder meer een ‘Amerikaan plus het meisje bij hem’ en de vraag welt op, hoe ze eruit zien. De enige fysieke toespeling is het zinnetje, ‘Zij had haar hoed afgezet en op tafel gelegd’. Ondanks het ontbreken van een verklarende tekst, kun je toch het koppel zien en hoor je ze praten. Meer details zijn volgens Leonard niet nodig.
Hetzelfde geldt voor de beschrijving van plaatsen en andere dingen. Als die teveel details bevatten, raakt het verhaal zijn vloeiing kwijt, aldus Leonard’s regel negen.
Regel tien tenslotte, is dat de schrijver ernaar moet streven om vooraf die gedeelten weg te laten welke zijn lezers toch zouden overslaan. De schrijver mag zoveel woorden opstapelen als hij wil, maar ze moeten zijn verhaal niet gaan doorkruisen.
Pierre van Erve is een bezig baasje van 75. Hij schrijft en illustreert aparte verhalen. In ‘Een bos in de zomer’ bijvoorbeeld, beleven een grootvader (hijzelf) en zijn kleinzoon (ook hijzelf) een kleurrijk avontuur vol louche bankiers en wufte mamsellen en geslepen juristen en wilde achtervolgingen, en dat alles binnen de context van een… woonkamer.
Abonnees profiteren van extra voordelen.
Meld je aan voor de Schrijven Nieuwsbrief.
Door ervaren, professionele redacteuren. Goed én betaalbaar!
Elk nummer een nieuw schrijfthema.
55% korting voor abonnees van Schrijven Magazine!