De koningin slaapt onder mijn dekens. Ze ligt stil. Ik zou best in het bed boven haar willen klimmen, maar er missen twee treden van de ladder en als ik val, wordt ze wakker.
Haar spiegel is op het zwarte kleed gevallen. Half onder de tafel glinstert hij daar, tussen een T-shirt vol vlekken, haren van poes Mies en bordjes met etensresten.
Stil, buik, ze mag je niet horen. Er zijn alleen nog appels, maar die zijn gevaarlijk. Ik wil niet in een glazen kist liggen, maar wachten dat kan ik heel goed want ik ben al bijna zeven.
Ik kruip op de bank bij Mies, tussen verkreukelde overhemden en broeken, een asbak vol sigarettenstompjes en een paar lege colablikjes. Mies kijkt niet op. Misschien ben ik onzichtbaar.
Toen ik het huis binnenkwam was het licht. De koningin had me er gebracht. Daarna had ze zich over haar spiegel gebogen en wist ik dat ik geduld moest hebben.
Het is donkerder dan even geleden. Al vaak heb ik de bel van de tram gehoord, maar als ik tussen mijn wimpers door gluur, zie ik lichten van de grond tot in de lucht. Het zouden vuurvliegjes kunnen zijn. Ze verlichten het bos waar de jager jaagt. Ons huis staat tussen hoge bomen. Vogels fluiten tringels. Voetstappen op de trap. De koningin hoort niets.
‘Lisa?’
Nog voordat hij achter het gordijn voor de voordeur vandaan komt, ruik ik de vochtige papierlucht. Mijn buik laat zich harder horen dan net, maar dat mag nu; papa is thuis.
‘Vangen,’ zegt hij en ik vang de wit met rood geblokte puntzak. Warm en zwaar in mijn handen, de geur zo dichtbij dat ik slik. Het papier geeft slap mee als ik er aan trek. Ik grijp een hand vol frieten. Lauw en lekker.
Mies springt van de bank op de stapels brieven op het bureau en dan op de kast en in het bovenste bed. Ik wilde dat ik zo springen kon. Papa geeft haar wat brokjes in een soepkop. Ze valt er wild op aan. Natuurlijk, want Mies is een tijger.
‘Je bent de mayonaise vergeten,’ zeg ik met mijn mond half vol.
Papa antwoordt niet, loopt naar het bed en schudt aan mama’s arm. Ze smakt met haar mond en schudt met haar hoofd alsof ze een vlieg verjaagt. Een vuurvlieg.
Langzaam komt mama overeind. Zittend op de bedrand, haar handen onder haar hoofd alsof het eraf kan vallen. Ik probeer me haar voor te stellen zonder hoofd.
Papa bukt zich, raapt de spiegel van de vloer en rommelt in zijn jaszak. Ik weet wat er komen gaat.
Twee plastic zakjes. Papa schudt wat van de inhoud van het ene zakje in een hoopje uit op de spiegel, pakt een mes van de vloer en hakt de klontjes in het meel fijn. Hij verdeelt het poeder in streepjes. Mama opent haar ogen. Ze kijkt naar mij tussen sliertjes lang haar door. Straks wordt ze wakker. Ik zal helpen, dan gaat het sneller.
‘Hier papa,’ zeg ik en ik geef hem het doorzichtige rietje.
Hij grist het uit mijn hand, geeft het aan mama.
Ze buigt zich over de spiegel, ademt diep in met het buisje in haar neus. Ik vind het verschrikkelijk mooi hoe zo’n dunne witte streep razendsnel verdwijnt. Papa doet hetzelfde met de streep ernaast. Het is als omgekeerd tekenen.
Mama lacht, springt op en spreidt haar armen. We dansen zonder muziek door de kamer.
Papa legt de plastic zakjes, het ene half leeg het andere nog vol, op het aanrecht.
Hij zit op het bed, een sigaret bungelt in zijn mondhoek. Als mama en ik voorbij wervelen, reikt hij haar de sigaret aan. Ik word een beetje duizelig. Mama ook, denk ik, want ze laat zich samen met mij op het bed vallen. Het kraakt en dan stort alles in, bovenop ons. Mies landt op papa’s hoofd.
Een stroompje bloed druipt van papa’s neus naar zijn kin. Mama schatert. Papa lacht.
‘We gaan naar IKEA, dan kopen we nieuwe spullen,’ zegt mama, terwijl ze met haar mouw papa’s gezicht schoonveegt. ‘We richten het hier helemaal anders in. Middenin de kamer hangen we een gordijn en dan een slaapbank voor jou, Lisa, aan de ene kant en voor papa en mij eentje aan de andere kant. We kopen een eettafel en klapstoelen en kussens en...’
‘Ik moest jullie vragen om geld voor het schoolreisje,’ zeg ik.
‘Waar naartoe?’ vraagt papa terwijl hij het matras en een stuk hout van het bovenste bed van zich afduwt.
‘We gaan naar het strand. Pannenkoeken eten, vliegeren en spelletjes doen.’
‘Hoeveel kost dat?’ vraagt papa.
Ik haal mijn schouders op, ik weet het niet.
‘Alles is zo duur,’ zegt mama. De koningin is terug.
‘Ga je daar nu moeilijk over doen?’ vraagt papa. ‘Alsof ik het kan helpen dat ze me nergens willen hebben.’
‘Ik moet eruit, Simon, dit huis benauwt me,’ zegt de koningin. Ze grijpt in haar haren alsof ze die uit haar hoofd wil trekken.
Papa loopt naar het aanrecht en pakt een van de plastic zakjes.
‘We gaan even weg, Lisa, straks zijn we weer terug,’ zegt hij. ‘In de koelkast is nog cola. Goed drinken is belangrijk. En op tijd naar bed hoor.’
De koningin en de jager zijn weg. Ik drijf in zee tussen de resten van een boot die door piraten tot zinken is gebracht. Het water is koud. Het is stom. Ik wil hier helemaal niet zijn.
In het plastic zakje op het aanrecht zit nog poeder. Toverpoeder. Onder het beddengoed vind ik de spiegel en het mes. Ik heb het papa en mama al zo vaak zien doen. Hakken, net zoals papa deed. Dat kan ik goed, ik ben al bijna zeven.
De streepjes zijn niet zo recht als wanneer papa ze maakt, maar ze zijn wit als sneeuw. Ik pak het buisje.
In één keer inademen zodat de streep verdwijnt. Het prikt in mijn neus. Ik hoest. Het suist. Vuurvliegjes. Ze kruipen in mij. Het bonkt. Iets zwaars ligt op mijn borst. De vloer verkruimelt. Ik ga vallen. Papa? Mama?
Door Manon Brinkman