Tien methoden om een uitgeverij binnen te komen

De slushpile heet het oneerbieding: de ontzagwekkende stapel ongevraagde manuscripten die uitgeverijen binnenkrijgen. Hoe overleef je die strijd? Hoe kun je er voor zorgen dat je er uit gevist wordt? Weet hoe een uitgeverij werkt, vertelt Willemijn Sterk, zelf lange tijd werkzaam geweest bij een uitgeverij – en nog negen andere tips. 1. Publiceer je beste werk bij een tijdschrift Hoezeer literaire tijdschriften ook de laatste jaren in een verdomhoekje zitten, ze fungeren nog altijd als auteursfuik voor uitgeverijen. Alle grote uitgeverijen houden de tijdschriften bij. Niet dat de uitgever zelf alle bladen zal lezen (hoewel sommigen dat zeker doen), maar er zwerven genoeg redacteuren, assistenten en lectoren om de uitgever heen die hem kunnen tippen. ‘Hé Marjolein, heb je dat prozagedicht over dat treinongeluk in de laatste Hollands Maandblad gelezen? Heel bijzonder.’ Ook debutant Jan Wijnen overkwam zo iets. Aan Club Schrijven Magazine 9/1 vertelde hij: ‘Ik had al verhalen naar verschillende uitgevers gestuurd, en steeds óf nul op het rekest gekregen, óf pas na vier maanden antwoord óf helemaal geen antwoord. Maar toen ik ‘Waarom heet dit schilderij Olivier’ instuurde voor Bunker Hill had ik diezelfde avond nog een enthousiaste redacteur aan de telefoon die vroeg of ik niet méér verhalen had liggen. Hij zag er meteen een bundel in. Die redacteur was Jasper Henderson, en ik wilde graag met hem mee naar Nijgh en van Ditmar.’ Stuur daarom je verhaal, gedicht, essay of scenario naar de juiste bladen: de Revisor, Bunker Hill, De Gids, Tzum of Krakatau en hun collega’s. En daarna weer. En weer. Net zolang tot je dat ene briefje, mailtje of telefoontje krijgt. ‘Wij hebben uw werk gelezen en zijn zeer geïnteresseerd in uw verhalen. Heeft u er nog meer?’ 2. Win een literaire prijs of een schrijfwedstrijd Een andere manier om op te vallen is je werk in te sturen naar schrijfwedstrijden of literaire prijzen. Al is het alleen maar omdat je zo gedwongen wordt je beste beentje voor te zetten. En als je wint, heb je in ieder geval een literaire pluim die je op vele manieren kunt gebruiken – bijvoorbeeld om met een uitgever in contact te komen. Zo won debutant Inge Schouten in 2002 de Opzij/Archipel-verhalenwedstrijd, waardoor ze niet alleen 500 euro aan boeken won, maar ook een gesprek bij Archipel (uitgeverij De Arbeiderspers) mocht voeren. ‘Of ik nog meer werk had liggen, vroegen ze. Ik ben toen als een gek gaan schrijven. Helaas vonden ze het niet goed. Achteraf zag ik dat zelf ook. Ik was zo krampachtig bezig geweest. Ik wilde het te graag. Op dat moment besloot ik eerst mijn opleiding af te maken en het schrijven van een roman los te laten.’ Later kwam het allemaal goed: toen haar roman zich wel op de juiste manier vormde, nam Schouten haar oude contact bij Archipel weer op. 3. Probeer door te dringen in literaire kringen Het lijkt een enorme omweg, en soms een beetje treurig, maar het werkt. Wie in de buurt verkeert van uitgeverijen, redacteuren en schrijvers, krijgt langzamerhand een voet tussen de deur. Jeroen Brouwers werkte 15 jaar voor uitgeverij Manteau voordat hij zelf genoeg bagage had om zijn eigen gang te gaan. Willem Dafoe meldde zich als klusjesman bij de Woostergroep in New York, luisterde goed, viel op en werd de hoofdrolspeler van het gezelschap. In literaire kringen verkeren geeft je twee voordelen: je leert het vak, én je leert de mensen. Genoeg redacteuren, lectoren, correctoren die na verloop van tijd hun eigen literaire pad uit stippelden. 4. Bestudeer de uitgeverijen Elke uitgeverij heeft een ander fonds, een andere signatuur, een andere manier van naar de wereld kijken. Het statig-literaire Querido is een totaal andere uitgeverij dan Archipel, waar je wél met je ‘eigentijdse romans voor een jong publiek’ kunt aankomen. Voor nonfictie (reisboeken, essays) kun je beter bij Atlas terecht, voor poëzie bij Meulenhoff of De Bezige Bij. Kijk bij de boekhandel welke soort boeken en auteurs bij welke uitgeverijen horen. Maak zelf een analyse waar jij het beste bij zou horen. En laat dat de uitgeverij weten. Dylan van Eijkeren debuteerde anderhalf jaar geleden met De enige gast bij De Geus. ‘De Geus te Breda selecteerde ik op basis van hun stevig uitgevoerde boeken en de kleurstelling van hun omslagen. Redacteur Sander van Vlerken riep, nadat ik hem een proefhoofdstuk stuurde: ‘Fantastisch, ik vind het fantastisch’. 5. Stuur je manuscript op Heus, het werkt. Nog altijd. Het kan heel lang duren voordat je een antwoord krijgt, maar als een uitgeverij een goed manuscript binnenkrijgt dat in hun fonds past, zullen ze je benaderen. Natuurlijk hebben uitgeverijen tegenwoordig talloze andere manieren om nieuwe auteurs te vinden – van tijdschriftbijdragen tot literaire wedstrijden – maar het ouderwetse opsturen van een manuscript werkt nog steeds. Stuur je manuscript niet naar tientallen uitgevers, maar naar hoogstens twee of drie – degenen die bovenaan je lijstje staan. Bel niet op, zelfs niet als je na maanden niks anders hebt gezien dan het befaamde briefje ‘dank voor uw inzending’. Ga gewoon door met schrijven en blijf hopen. 6. Stuur niet je héle manuscript op Een van de misverstanden die bij veel beginnende schrijvers leven: dat je een heel boek op moet sturen, het liefst in een prachtige ringband of zelfs ingebonden. Vooral dat laatste is voor de meeste uitgeverijen een gruwel, want dan moeten ze het hele manuscript weer lospeuteren om te kunnen kopiëren. Een heel manuscript is ook niet nodig: stuur een paar fragmenten, bijvoorbeeld het beginhoofdstuk, een geslaagd middendeel en het eind. Met een begeleidende brief natuurlijk waarin je jezelf voorstelt: je schrijfideeën, literaire ambities, je huidige werk- en leefomstandigheden en iets wat je bijzonder maakt ten opzichte van de rest van Nederland (‘Ik ben 2 meter 10 lang’). Een foto is niet nodig, maar als je vindt dat je er leuk uitziet, moet je dat zeker gebruiken. 7. Stuur nooit alleen maar een bestand of een diskette Het lijkt zo eenvoudig: even een mailtje schrijven naar de uitgever, manuscript als attachment er aan vast en klaar is kees. Of een diskette in een envelop, ook lekker makkelijk. Natuurlijk zijn er her en der uitgevers die geen bezwaar hebben tegen deze moderne middelen, maar de meeste zullen je attachment of je diskette linea recta terugsturen. Een beetje inspanning van jouw kant is dan ook van groot belang. Druk je werk af en stuur het op. Voor aanwijzingen: zie 6. 8. Beschouw je uitgever als lezer Een uitgever voelt zich vaak De Eerste Lezer: zijn oordeel is van belang voor al die andere lezers. Hij is geen familielid, geen vriend, maar een gewone neutrale onafhankelijke lezer, die het filter vormt naar de lezersmarkt. Dat maakt hem overigens geen recensent, want hij leest heel anders. Allereerst zal hij kijken of het manuscript hem sowieso boeit: zowel de inhoud als de vorm. Dan stelt hij zichzelf de vragen: zouden anderen dit willen lezen? Maar het allerbelangrijkste: raakt dit werk je als lezer? Natuurlijk is een uitgever ook een hele vervelende lezer. Hij heeft veel gelezen en weet waar hij op moet letten. Maar een boeiend boek zal hem altijd bekoren. Zoals mijn eigen uitgever ooit zei: ‘Ik lees op potentie: kan er nog wat mee? Kan het nog beter? Zit er iets in?’ Overigens weten de meeste professionele lezers al binnen een paar minuten of je boek iets voorstelt. Dat is een afschuwelijke gedachte, als je er zelf twee jaar aan gewerkt hebt, maar probeer het zelf maar eens met een stel vrienden: een oordeel vellen over een stapel manuscripten. En wat blijkt: binnen twee minuten weet je het! 9. Leer van je afwijzingen Als je werk een paar keer is teruggekomen mét commentaar heb je in ieder geval een aanwijzing wat er eventueel schort aan je werk. Vraag er desnoods expliciet naar bij de uitgever: wat mist er, wat kan ik er aan doen? Luister en lees heel precies wat de redacteur of uitgever bedoelt. Herschrijf vervolgens niet meteen je hele boek, maar werk aan je tekortkomingen. Schrijf een sleutelscène drie, vijf, tien keer over, steeds met andere methodes, perspectieven, stijlen. Leer je eigen werk beter lezen. Stuur pas weer iets op, als je écht het gevoel hebt dat je het nu begrijpt: het schrijven, dit vak, je eigen werk. Zoals een uitgever ooit zei: ‘Hoe kijk je, hoe schrijf je het op, hoe kies je de woorden – dat kan ik je niet leren. Wel over het schrappen van de eerste vijftien pagina’s, of het veranderen van het slot, maar niet over het schrijven zelf, de woorden, de zinnen, de beelden. En daar let ik dus vooral op. ‘Want dat moet zul je zelf doen.’ 10. Schrijf een goed boek Kwaliteit verloochent zich niet. Als je een steengoed boek hebt geschreven, zullen uitgevers het binnen een paar minuten als zodanig herkennen. Natuurlijk kan het zijn dat je werk niet helemaal bij het fonds past, maar in zo’n geval zullen ze je werk naar een bevriende uitgever doorsturen of je een tip geven (‘Ik zou het naar de Arbeiderspers sturen, als ik je was.’).