Strips en beeldverhalen maken

Strips worden niet alleen getekend, maar ook geschreven. Sterker nog: het scenario vormt de basis van het beeldverhaal. Maar wat doet de stripschrijver precies? Yke Schotanus vroeg het aan vier bekende scenaristen, Hanco Kolk, Gerard Leever, Paul Teng en Pieter van Oudheusden.

  • Probeer van tevoren te weten te komen wie de strip gaat tekenen. Stem je scenario daarop af. Houd ook rekening met zijn manier van letteren. Als je, zoals Pieter van Oudheusden soms, samenwerkt met iemand die behoorlijk groot lettert, moet je de dialogen kort houden en zorgen dat je je informatie op een andere manier kwijtraakt.
  • Probeer in pagina’s en in stroken te denken, dat bevordert de puntigheid. Houd er wel rekening mee dat niet alle plaatjes even groot mogen worden (saai), en dat de tekenaar van jouw strokenverdeling af kan wijken. De compositie van de pagina is nu eenmaal een grafische aangelegenheid.
  • Houd er rekening mee dat er gemiddeld ongeveer zes à negen plaatjes op een pagina gaan, tenzij je weet dat de tekenaar die jouw strip uitwerkt er gemiddeld drie of zestien op een pagina zet (het komt allemaal voor).
  • Maak een duidelijke keuze als het gaat om de manier waarop je ‘vertellerstekst’ gebruikt.
  • De tekst mag geen informatie bevatten die je beter had kunnen laten zien en al helemaal geen informatie die je daadwerkelijk laat zien. Heb het bijvoorbeeld niet over een blauw huis als je in de tekening kunt zien dat het huis blauw is. Dit kan alleen als iemand zich eraan ergert of iets dergelijks: 'Een BLAUW huis?!?'
  • Probeer, waar mogelijk, spanning te laten ontstaan tussen tekst en plaatjes. Dit geldt zowel voor de vertellerstekst als voor de dialogen. Een fluitend personage hoeft niet ook nog eens te zeggen dat hij zich goed voelt. Dat is meer iets voor een personage dat er overduidelijk depressief uitziet, of voor iemand van wie je het gewoon niet verwacht, zoals een galeislaaf.
  • Zorg dat niet alleen de tekst, maar ook de handelingen en de decors 'informatief' zijn. Zo voorkom je ook teksten als: ‘tien minuten later’ en ‘intussen’. Als iemand onderaan pagina 17 in Amsterdam zijn koffers pakt en je ziet hem bovenaan pagina 18 aan de voet van een wolkenkrabber uit een taxi stappen, is een tekst als: ‘De volgende dag, in New York’ volstrekt overbodig.
  • Maak een duidelijk onderscheid tussen teksten die in het boek moeten komen en beschrijvende tekst die alleen voor de tekenaar bestemd is. Veel scenaristen maken een beschrijving van het plaatje en zetten de vertellersteksten en dialogen er los onder. Met gebruikmaking van onderstrepingen of cursiveringen echter kun je handeling en dialoog dichter bij elkaar zetten, zonder dat dat voor verwarring zorgt.
  • Ook als je niet kunt tekenen, kan het leerzaam zijn om zelf schetsen te maken. Het dwingt je jouw verhaal goed in te delen, en het geeft je de mogelijkheid uit te leggen wat je bedoelt. Zelfs een schets waarin je alleen aangeeft waar de plaatjes moeten komen, kan in sommige gevallen al heel verhelderend zijn.
  • Je hoeft niet met een synopsis te beginnen, maar het is wel verstandig er op enig moment een te maken. Het is een goed middel om zicht te houden op de lijn van het verhaal. Hetzelfde geldt voor een decoupage, of een analyse van de spanningsbogen en de ontwikkeling van de verschillende personages.

Enkele termen uit de stripwereld

  • Synopsis - korte samenvatting van de strip, maakt het mogelijk om over de grote lijn na te denken, maar ook om een scenario/stripverhaal voor het af is aan te bieden aan een tekenaar of uitgever .
  • Decoupage - samenvatting per pagina (of groep pagina's); hiermee laat je zien hoe het verhaal over de pagina's verdeeld moet worden; je krijgt een indruk van de hoeveelheid pagina’s die je hebt om een bepaalde scène uit te werken zonder dat het geheel uit evenwicht geraakt. En een tekenaar of uitgever kan nog kritiek geven voordat al het werk gedaan is.
  • Scenario - in strikte zin: complete omschrijving in woorden en/of beeld (schetsen) van een strip, de verdeling van de plaatjes over de pagina's en verder per plaatje: de handeling, de manier waarop die in beeld gebracht moet worden (close-up, voorgrond-achtergrond, etc.), de gezichtsuitdrukking van de personages en de intentie van waaruit ze handelen (anders heb je kans dat de tekenaar alles verkeerd interpreteert), de belangrijke elementen uit en de sfeer van het decor, de dialoog en de rest van de tekst.
  • Scenario - in ruime zin: eindproduct van een scenarist, omvat vaak slechts een deel van de bovenstaande elementen.
  • Storyboard - schetsversie van de strip; veel tekenaars maken eerst een grove schets van een strip om uit te zoeken hoeveel ruimte de verschillende plaatjes krijgen en waar de tekstballonnen komen.
  • Letteren - de tekst aanbrengen in de tekstballonnen; gebeurt evenals het inkleuren vaak door een ander dan de tekenaar, een echte vakman (of de computer).
  • Vertellerstekst - behalve de dialoogtekst in de tekstballonnen, de gedachten in de gedachtenwolkjes en teksten op voorwerpen in de afbeelding, kan een strip ook nog tekst bevatten die niet direct aan de afbeelding gekoppeld is. Te vergelijken met een voice over in de film.