Het goede begin

O, de eerste zin. Daar begint het allemaal mee. Daar worden critici lyrisch van. Maar hoe schrijf je hem? En hoe weet je of hij effectief is? 1. Je hoeft je openingsscène niet meteen te schrijven. Neem je tijd om eerste de andere scènes – en zelfs de climax – te schrijven. Ga terug naar je openingsscène als je helemaal in je verhaal bent ondergedompeld en voelt dat je hem neer kunt zetten. 2. De verhalen beginnen meestal vlak voordat het centrale probleem zich openbaart – en niet eerder. Geef alleen de allernoodzakelijkste achtergrond aan de lezer om het probleem en de consequenties te begrijpen; begin dan de spanning op te bouwen. 3. Vergeet niet dat je maar een paar alinea’s hebt om je lezer te pakken te krijgen. Geef ze meteen iets intrigerends – een gebeurtenis, een setting, een beeld, een inzicht, een personage of een bijzondere stijl of schrijftechniek. Stel dit niet uit, doe het meteen in het begin. 4. Bedenk daarbij dat je niet hoeft te beginnen met iets shockerends of spannends. Gooi geen goedkoop lijk naar je lezers in de openingspassage, zeker niet wanneer een onverwachte gast of een bijzondere observatie even goed kan werken – of zelfs beter. 5. Een goede openingspassage hoort bij de rest van het boek, is geen apart geheel. Het moet de lezer een gevoel geven (openlijk of onderbewust) wat nog gaat komen, in toon, gevoel en gebeurtenis. Wat je zeker niet moet doen is de lezer misleiden: iets heel anders doen in de openingspassage dan in de rest van het boek. 6. Wat je zeker niet moet doen is kilometers maken in het begin: lange beschrijvingen van wat er daarvoor allemaal al gebeurd is. 7. Toon vooral je personages in actie. In de handelingen tonen zich hun karakteristieken, hun verlangens. Zoek het niet in achtergronden, maar in voorgronden. 8. Wat je zeker ook niet moet doen, is lange stukken dialoog in het begin zetten, waarin duidelijk moet worden wat er gebeurd is (‘Eerst gingen we ontbijten, weet je nog wel Willem, en toen wat deden we toen ook al weer?’) 9. Leg je openingsscène weg, nadat je hem hebt uitgeschreven. Lees hem later weer, als je verder bent met je verhaal en bepaal of je alles wat je hebt geschreven wel nodig hebt. 10. Wat je vaak zult zien is dat je tweede scène, of de tweede helft van de openingsscène je beste stuk is. Dat eerste stukje heb je vaak nodig om erin te komen. Schrap rücksichtlos en kijk wat er gebeurt.