#569 Aʟs ᴛʀᴀɴᴇɴ ᴋᴏɴᴅᴇɴ ᴅʀᴏɢᴇɴ
Aʟs ᴛʀᴀɴᴇɴ ᴋᴏɴᴅᴇɴ ᴅʀᴏɢᴇɴ
Langs de dakgoot, zoals het plan. Maar vandaag regent het. Er ligt een plas water opgesloten door een modderige prop bladeren. Shit. Het is hier super glad. Ik klap tegen de pannen en blijf hangen aan de goot. Teruggaan is nu geen optie.
Mijn voeten steunen op smalle randjes met daaronder metersdiepe afgrond. Ik druk me dicht tegen de muur die gigantisch aanvoelt. Een stukje verder is een raam op kierstand. Mezelf door zoiets wringen heb ik vaker gedaan, maar nu onhandig. Ik vergeet de Kalashnikov om mijn schouder en raak verstrikt. Binnen bungel ik aan de sling van mijn geweer. Dat schuif ik er doorheen, maar mijn geklungel is niet onopgemerkt gebleven.
Een jongetje in een pyjama met superhelden staat voor mijn neus. Hij kijkt me aan. Vreemd, hoeveel hij op mij lijkt. Getinte huid, donkere haren, bruine ogen. Zelfde grote oren en lange neus. Alleen ons geloof is het verschil. Zijn vader denkt anders over god en stuurt zijn mensen op ons af. Al heeft het kind een hanger met hetzelfde pentagram als deze goddeloze honden, ik vraag me af of dit jongetje wel van god afweet.
Ssst, ik houd een vinger voor mijn lippen. Het jongetje ademt diep in. Voor hij iets zegt, grijp ik hem en houd mijn hand op zijn mond. Zijn kleine lijf verlamt en zijn ogen worden waterig, spieren vertrekken in zijn gezicht. Een traan over mijn hand loopt richting de littekens van mijn verleden. Ik zie mijzelf toen ik vijf jaar was.
Een flits, stof in de kamer. Even zag ik niks. Mannen in zwarte pakken smeten mijn moeder op de grond. Ze riepen een naam van een bendeleider waar wij niks mee te maken wilden hebben. Mamma wist niks te zeggen en ze sleurden haar naar een andere kamer. Ik wist niet wat ze deden, maar ik hoorde haar schreeuwen van pijn. Zo luid met een echo die eeuwig blijft galmen. Ik wilde helpen maar een man hield zijn geweer op mij gericht, met zijn vinger voor de mond. Het geschreeuw ebte weg. De mannen lieten haar achter, de kleren van haar lijf gerukt. Mijn tranen spoelden weg in een plas bloed.
Ik ren weg, net als toen. Langs donkere straten word ik achtervolgd door bewakers. Ik vlucht smalle steegjes in. Een huis binnen.
Deze plek geeft me niet lang dekking. Een man heeft me opgemerkt. Hij schreeuwt en scheldt. Ik zie zijn boze ronde kop. Vuurrood met kloppende vaten. Smijt het porselein in mijn richting alsof het niks kost. Zijn horloge, goud, vol symbolen van goden zonder vrede. Datzelfde pentagram. Die vuile onderdrukkers waardoor wij geen land hebben, geen kansen, geen vrijheid. Arrogante rijkelui zoals hij zijn alles wat verkeerd is. Mijn hoofd, ijzig koel, ik knipper niet. Ik richt en schiet hem vol.
De bewakers zal ik niet lang kunnen afslaan. Ik zak door mijn knieën. Val flauw. Het laatste wat ik hoor is het gehuil van een jongetje. Ik proef het zweet op mijn lippen, zo zout als zijn tranen.
------------------
Eerdere versie
Aʟs Tʀᴀɴᴇɴ Kᴏɴᴅᴇɴ Dʀᴏɢᴇɴ
Langs de dakgoot, zoals het plan. Maar vandaag regent het. Er ligt een plas water opgesloten door een modderige prop bladeren. Shit. Het is hier super glad. Ik klap tegen de pannen en blijf hangen aan de goot. Teruggaan is nu geen optie.
Mijn voeten steunen op smalle randjes met daaronder een meters diepe afgrond. Ik druk me dicht tegen de muur die gigantisch aanvoelt. Het straalt een warmte en lijkt te leven. Ik schuif over het oppervlak tot ik een raam op kierstand zie.
Kruiskopschroeven opendraaien met een mes. Het werkt maar het geeft me altijd een akelig gevoel. Het scherpe blad knarst klagend in de brede sleuf. De lichte spanning in het wringende en buigende blad alsof het op het punt staat te breken. Het botte puntje is getuige dat de buiging om kan slaan in afbrokkelen.
Met het raam open wring ik me er doorheen. Ik heb dit vaker zo gedaan maar nu onhandig. Ik vergeet de Kalashnikov om mijn schouder en raak verstrikt. Binnen bungel ik aan de sling van mijn geweer. Ik kan het er doorheen schuiven maar het is niet zonder geluid.
Mijn geklungel is niet onopgemerkt gebleven. Een jongetje staat voor mijn neus. Hij kijkt me aan in een pyjama met superhelden. Vreemd hoeveel hij op mij lijkt. Donkere huid, donkere haren, bruine ogen. Zelfde grote oren en lange neus. Alleen ons geloof is het verschil. Zijn vader denkt anders over god en stuurt zijn mensen op ons af. Al heeft het kind een hanger met hetzelfde pentagram als deze goddeloze honden, ik vraag me af of dit jongetje wel van god afweet.
Sst, houd ik een vinger voor mijn mond. Het jongetje ademt diep in. Voordat zijn mond open gaat grijp ik hem en houd mijn hand op zijn mond. Zijn kleine lijf verlamt, als een hopeloos kuikentje. Zijn ogen worden waterig, spieren vertrekken in zijn gezicht. Een traan over mijn hand loopt richting de littekens van mijn verleden. Ik zie mijzelf toen ik vijf jaar was.
Een flits, stof in de kamer. Even zag ik niks. Mannen in zwarte pakken smeten mijn moeder op de grond. Ze riepen een naam. Van een bendeleider waar wij niks mee te maken wilden hebben. Mamma wist niks te zeggen en ze sleurden haar naar een andere kamer. Ik wist niet wat ze deden, maar ik hoorde haar schreeuwen van pijn, dat de scheuren in ons huis deed kraken. Ik wilde helpen maar een man hield zijn geweer op mij gericht. Hij hield zijn vinger voor zijn mond. Het geschreeuw ebte weg. De mannen lieten haar achter, de kleren van haar lijf gerukt. Mijn tranen spoelden weg in een plas bloed.
Ik ren weg, net als toen. Het jongetje begint te schreeuwen. Door de donkere straat wordt ik achtervolgd door bewakers. Ik vlucht de steegjes in, een huis binnen.
Deze plek geeft me niet lang dekking. Een man in het huis heeft me opgemerkt. Hij schreeuwt en scheldt. Ik zie zijn boze ronde kop. Vuurrood met kloppende vaten. Zo’n arrogante rijkeman. Smijt het porselein in mijn richting alsof het niks kost. Zijn horloge, goud, vol symbolen van goden zonder vrede. Datzelfde pentagram, zoals die mannen die mijn moeder doodde. Die vuile onderdrukkers waardoor wij geen land hebben, geen kansen, geen vrijheid. Deze man is alles wat verkeerd is. Mijn hoofd, ijzig koel, ik knipper niet. Ik richt en schiet hem vol.
Ik zak door mijn knieën. Val flauw. De bewakers zal ik niet lang kunnen afslaan. Het laatste wat ik hoor is het gehuil van een jongetje. Ik proef het zweet op mijn lippen, zo zout als zijn tranen.
------------------
- Link naar opdracht 'oorlogsgebied'.
Even een reactie om je…
Lid sinds
12 jaar 9 maandenRol
Even een reactie om je verhaal tussen de vorige opdracht uit te vissen.
Het eerste beeld trekt me…
Lid sinds
3 maanden 1 weekRol
Het eerste beeld trekt me meteen in het verhaal. Je bouwt spanning op en de scène waar je jonge zelf spiegelt met het kind: kippenvelmoment. Knap gedaan.
Wat ik dan weer jammer vond was deze zin:
in die meeslepende scène vol flitsen, stof, geweren, zwarte pakken, geschreeuw... Het voelt wat afstandelijk binnen een scène die imo vraagt om lichamelijkheid. Wat doet het gekrijs van zijn moeder met hem? In zijn maag, zijn hoofd...? Dat had meer impact gehad, imo.
Soms is er ook iets teveel uitleg voor mij:
We zien zijn arrogantie in zijn gedrag. Door het te benoemen haal je de kracht uit de observatie, vind ik.
Gewoon 'dat pentagram' was genoeg voor mij. De link met het verleden wordt dan impliciet voelbaar, wat krachtiger is.
Ik las het graag, dat wel. Het is spannend, heeft emotie en spanningsopbouw.
Goede punten, ik heb ze…
Lid sinds
5 maandenRol
Goede punten, ik heb ze allen aangepast. Nu heb ik enkel nog maar twee woorden teveel.
Wat zou op het einde beter…
Lid sinds
5 maandenRol
Wat zou op het einde beter zijn?
Het laatste wat ik hoor is het gehuil van een jongetje.
Het laatste wat ik hoor is het gehuil van zijn zoontje.