Lid sinds

6 jaar 2 maanden

Rol

  • Gewone gebruiker

De storm 356

 

Noodweer

 

Een storm woedt in mijn hoofd. Een storm van verdriet, onrust, boosheid en vragen die de storm aanwakkeren. Hoe krijg ik die tot bedaren?

Met het troostende geluid van regendruppels op mijn plu, de plassen ontwijkend loop ik de straat uit, het park in, om de onrust te temmen. Mensen versnellen hun pas, zij willen juist naar huis. Mijn schoenen worden nat. De wind duwt mijn plu en mij vooruit. De toppen van de bomen wiegen heen en weer, bladeren zweven door de lucht en zwieren over het grasveld. De regen raast inmiddels met striemen door de straten. Een fietser ploegt zich tegen de wind in langs het park, zijn jas wappert omhoog, zijn capuchon waait af en de wind krijgt vat op zijn kapsel. Mijn gesokte voeten soppen inmiddels in mijn schoenen. Ik ril. Plots krijg ik een natte windvlaag in mijn gezicht. Mijn plu rolt over het pad, ik ren er achteraan. Ik ren en ren, mijn broek wordt nat van het opspattende water. De plu lijkt onbereikbaar, telkens als ik er bijna ben rolt hij verder. Ik ren en val languit in een plas, ik lijk verlamd, langzaam zet ik mijn handen in de modderige plas, dan ga ik op handen en knien staan en zet dan mijn voeten ook in de plas, langzaam kom ik overeind, mijn jas doorweekt. In de verte zie ik de plu als een wanhopige aalscholver tegen het hek van het dierenparkje, waar de geiten, schapen en reeën onder de bomen beschutting zoeken. Soppend in mijn schoenen ga ik naar huis. Pel me uit in de douche, natte spullen achterlatend kruip ik in mijn pyjama met een kop thee op de bank. De stom loeit om mijn flat. Waarom ging ik in godsnaam naar buiten?