#325 De uitvaart. Titel: Een potje kaarten
Een potje kaarten
Als ik de binnen kom lopen, ben ik aan de late kant. Iedereen zit al. Verspreid over de bankjes zitten enkelen van mijn familieleden. Mijn vader en moeder zitten ver van mijn zus en haar vriend vandaan. Afstandelijk. Dat past niet bij ons.
Ook ik neem op anderhalve meter afstand plaats van de mensen die mij dierbaar zijn. Wat ben ik dankbaar dat mijn vrouw wél naast me mag zitten. En dat ik haar hand gewoon mag vasthouden. Alhoewel gewoon. Gewoon is dat inmiddels niet meer. Lichamelijk contact is opeens levensgevaarlijk. Zeggen ze.
Mijn tante was eenzaam. Ze had net een grote stap gezet door te verhuizen van haar oude vertrouwde, maar veel te grote huis, naar een appartementje. Ik vroeg haar vaak of ze zich al thuis voelde. Haar antwoord wisselde, maar ik voelde aan alles dat dit nog niet het geval was. Gelukkig woonde mijn tante al honderd jaar in dezelfde wijk en was ze alleen binnen die wijk van adres veranderd. Ze kende een hoop mensen vanuit het buurtcentrum waar ze als vrijwilliger werkte. Mijn tante had in haar leven veel meegemaakt. Het overlijden van oma en later haar man hadden nog dagelijks een flinke impact op haar.
En toen kwam corona. Mijn moeder probeerde er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat mijn tante begreep dat ze de regels in acht moest nemen. Maar mijn tante was soms net een stout kind. En eigenlijk kwam dat omdat ze het gewoon niet zo goed snapte. Ze grapte dan als iemand haar aansprak over de anderhalve meter regel. En ze ging stiekempjes gewoon naar haar wekelijks potje kaarten. Later bleek dat juist die potjes kaarten haar uiteindelijk fataal zijn geworden.
Als mijn moeder op staat en naar voren loopt om iets te zeggen, loop ik met haar mee. Dat hebben we zo afgesproken. We vonden het beide fijn idee als ik bij haar zou staan tijdens haar verhaal. Ze is bloednerveus. Ik probeer oogcontact met haar te maken, om haar zo een hart onder de riem te steken, maar dat is tevergeefs. Vreemd vind ik. Mijn moeder en ik voelen elkaar altijd haarfijn aan en nu kan ik haar niet bereiken.
Even later ben ik aan de beurt met mijn eigen stukje. Halverwege mijn verhaal kijk ik de zaal in en plotseling voel ik me totaal verloren. Ik vergeet het zelfs om verder te lezen. Net zoals zojuist met mijn moeder, krijg ik geen contact met de mensen voor me. Het is alsof ieder op zijn eigen eilandje zit en alsof ik daar niet bij kan komen. Ik voel dat ik hierdoor op mezelf teruggeworpen wordt en het roept een gevoel van paniek op. Als ik verder lees doe ik dat met hoorbare spanning.
De periode dat mijn tante in het ziekenhuis heeft gelegen, heeft impact gehad op ons allemaal. Iedere dag hoorde we over de stijgende hoeveelheid slachtoffers van corona. Iedere dag kregen we updates vanuit de IC waar mijn tante lag. In coma gebracht, om zo de beademing zo goed mogelijk te laten verlopen. We mochten niet op bezoek komen. Mijn moeder, die méér dan een zus van haar was, was er kapot van.
Als ik nu terugdenk aan het moment dat ik in paniek schoot, tijdens het voorlezen. Kijk ik er heel anders naar. Ik realiseer me dat dit moment voor mij voelbaar maakte wat voor impact deze periode op ons allen heeft gehad. Wat had ik iedereen graag omhelst. En daarnaast merk ik ook dat ondanks het gebrek aan lichamelijk contact of oogcontact, dat we wel met elkaar verbonden waren. Verbonden in onze liefde voor mijn tante. Die op haar buurt vanuit haar wolkje toekeek en weer met ons verbonden was.