#321 De geur van het kwaad (deel 1)
'Dus jij vindt dat ik stink? Ik zeg je: Het is de geur van je eigen kwaad, van je eigen kwade geweten, dat je ruikt. En niets anders.'
Het was een bijzonder zachte oktober ochtend. In het bos was het schemerdonker en vochtig. De geur van de herfst vervulde me ondanks alles met een gelukzalig vreedzaam gevoel. De zon, rood boven de einder, kon hier niet komen maar ik wist dat zij er was. Behalve het geluid van de vogels was het stil. Het geluid van de vogels en mijn voetstappen, ritselend in de dorre bladeren. Een tak kraakt. Ik kijk, een beetje verschrikt, in de richting van het geluid. Een vreselijke stank bereikt mijn neusgaten. De geur van de dood, zo leek het. Ik keek in het grijnzende gezicht van een klein lelijk wezentje.
'Mijn kwade geweten?' Antwoordde ik, angstig en verbaast. Ik vroeg me af of ik hallucineerde of droomde maar het mannetje leek echt. En de geur al helemaal.
'Ja de geur die ik verspreidt weerspiegelt het gevoel van jezelf, over jezelf. En ik ruik het niet hoor, ik reflecteer het alleen.'
Ik bekeek het mannetje nog eens goed. Bloeddoorlopen, ietwat kwaadaardige ogen keken me doordringend aan van onder dikke wenkbrauwen. Een groenige huid en een, naar verhouding, grote baard gaven hem iets kabouter-achtigs. Hij droeg een donkergroene mantel met kap over een lichtgroen met beige tuniek. Zijn schoeisel leek van doeken gemaakt met daar omheen leren riemen en met op de punten belletjes. Zijn knokige handen hielden een kleine staf vast en om zijn polsen had hij zwarte banden. Aan zijn gordel droeg hij een fluit. Achter hem zag ik vleugels als van een vlinder en een staart als van een leeuw. Ik kon zijn oren niet zien, die waren verborgen onder zijn kap, maar ik verwachtte ze daar eigenlijk wel puntig. Wat was het voor een wezen? Een elf? Een kabouter? Ik wist het echt niet.
Alsof het mannetje mijn gedachten kon lezen lachte hij: 'Je zit er niet ver naast, ik ben een kabouter noch een elf echter. Ik ben van het volk der Alvar, derhalve een Alf. Jullie kabouters en elven zijn verwarringen ontstaan in de mist der tijd. Wij zijn Alvar en bestaan al sinds het begin der tijden. Voordat jullie goden ontstonden waren wij er al. En zoals ik eerder al zei, wij zijn reflecties van jullie gedachten, van jullie gevoelens en angsten.'
Ongelovig keek ik naar hem en wreef eens in mijn ogen. Maar hij was er echt. En hij stonk verschrikkelijk. Maar hij had wel gelijk, ik voelde me de laatste tijd heel slecht over mijzelf.
'Maar je gelooft me niet zie ik. Laat me je meenemen naar het land der afgezaagde stoelpoten. Het land van de grondzitters. Dan zul je wel zien.' Hij pakte zijn fluit en blies een wijsje. En terwijl de penetrante geur langzaam verdween werd het zwart voor mijn ogen...
Hoi Leen, een mooi eerste…
Lid sinds
5 jaar 8 maandenRol
Hoi Leen, een mooi eerste deel en meteen een aankondiging van de invulling van de volgende opdracht. Ik kijk uit naar het tweede deel.
oktober ochtend --- moet aan elkaar oktoberochtend.
'Mijn kwade geweten?' Antwoordde ik, angstig en verbaast ---- Antwoordde moet met kleine letter en achter ik mag de komma weg. verbaasd is met een d.
'Mijn kwade geweten?' antwoordde ik angstig en verbaasd.
keken me doordringend aan van onder dikke wenkbrauwen --- vanonder
met daar omheen ---- daaromheen
en wreef eens in mijn ogen. Maar hij was er echt. --- Ik weet dat niet iedereen het met me eens is, maar naar mijn mening moet je zinnen zo min mogelijk laten beginnen met "maar" en "en". "Maar" gebruikt je meestal al voegwoord, "en" als opsomming.
... wreef eens in mijn ogen, maar hij was er echt. Of: ... wreef eens in mijn ogen. Hij was er echt.
Maar hij was er echt. En hij stonk verschrikkelijk. Maar hij ---- Hij was er echt en hij stonk verschrikkelijk, maar hij had wel gelijk. Ik voelde me de laatste tijd ....