Hier staat de eerste versie. Zie #18 voor de tweede en #23 voor de derde versie (sterk aangepast) Alice kijkt de kat uit de boom Zij moet logeren bij haar oom Haar ouders zijn op huwelijksreis Zij eten oesters, chocola en ijs Haar vriend en zij Zijn niet vrij Haar dagboek ligt open Het liefst zou zij naar huis toe lopen Haar vingers vlijen zich over haar gezwollen lippen Haar duim laat zij zachtjes wippen Woorden lispelen uit haar mond Haar pen schrijft letters rond: ‘Jij bent het die naar mij lacht Jij bent het die op mij wacht’ Ze drukt haar dijen stijf tegen elkaar Kroelt in het beetje haar ‘Ik ben het die op jou wacht Ik ben het die naar jou smacht’ De kat springt naar benee Zij vrijen met z’n twee De motor van de jacuzzi slaat aan Zij ziet haar oom daar staan Hij legt zijn kamerjas op een stoel Steekt zijn hand in het water op gevoel ‘Ik wil in het water vallen Om te spelen met zijn ballen’ Ze schrikt van wat zij leest Wordt zeer bevreesd Zegt het zachtjes voor Dan krast zij het door Alice voelt zich opgenomen door een wolk Tegelijk steekt in haar hart een dolk ‘Help mij, lief dagboek Ik raak mijzelf zoek’ Pa had tegen oom gezegd: ‘Wees je voorzichtig met haar, ze moet nog veel leren.’ Tegen haar had hij gezegd: ‘Bij je oom ben je veilig, hij valt op heren.’ ‘Alice, het water is lekker koel Leg je jurkje maar op die stoel’ Ze weet niet wat ze doet Dat weet wel haar voet Oom keurt: ‘Jij mag er wezen, kind Weet je al wat je vrind lekker vindt?’ Haar wangen kleuren rood Haar kruis verkeert in hoge nood De kat springt op de tafel Voor de restjes van een wafel Met gestrekt lijf laat oom zich drijven Wat Alice ziet weet zij niet of zij daar af kan blijven