A-Spraak JAAP`S AFBRAAKDAG Jaap Platzak, hangt zat aan tapkast, Jaap dacht aan Amanda Straatarm, dacht wat banaal aan Amanda`s walhalla, maakt plan, Jaap gaat naar haar. Jaap haalt Amanda aan, maar Jaap walmt naar drank, naar tabakstank, dat maakt Amanda kwaad, Amanda walgt van Jaap. Kazan, Amanda`s bastaard Afghaan staat paraat, slaat alarm, blaft waakzaam, maakt kabaal, valt aan, hapsnapt vals naar Jaap`s hand. Amanda sprak, af Kazan, laat dat, Kazan gaat braaf naar z`n slaapmand maar staart star van argwaan Jaap strak aan. Amanda pakt haar vaatkwast, slaat naar Jaap, slaat vaak raak, slaat Jaap`s rastahaar plat. Ga, lamstraal, maak plaats lapzwans, zatlap, braakbal, blaaskaak, schandknaap. Jaap bralt: kakmadam, was dat slaan aanvaardbaar? Dat`s zwaar strafbaar, maar Jaap raaskalt dan wartaal. Jaap gaat af, maakt kwartslag, maar daar staat kat Barbar`s krabpaal. Jaap maakt `n smak, valt plat vlak naast kat Barbar, knakt Barbar`s staart, Barbar krabt, blaast naar Jaap. Amanda sprak, Jaap, ga maar naar Alkmaar, Panamakanaalstraat 12 A, daar wacht Agatha Zwartzaad. Agatha snakt naar tabak, hangt aan drank, haakt naar aanspraak, smacht naar aandacht, haal haar maar aan. Ach, Jaap knapt af, gaat daar vandaan, laat Amanda staan, Jaap had `t zwaar vandaag, had `n baaldag, `n afbraakdag. Grard.