Lid sinds

11 jaar 2 maanden

Rol

  • Gewone gebruiker

Winnaars Tomas Ross crime-schrijfwedstrijd

Voor de Tomas Ross crime-schrijfwedstrijd kwamen maar liefst 150 inzendingen binnen. Al snel werd het duidelijk dat het niveau van de deelnemers hoog lag. Dit zijn de verhalen van de winnaars! 

Aquaviva door Joris Totté 

1. 'Er ging een golf van opwinding door Daphne heen toen ze de donkerblauwe Volvo herkende die de parkeerplaats van het hotel op draaide. Eindelijk! Nerveus kwam ze overeind en liep naar de receptie. Chris, haar jeugdliefde, haar minnaar. Getrouwd maar bijna gescheiden en hier in Frankrijk om met háár gelukkig te worden. Het afgelopen jaar hadden ze elkaar op zijn zakenreizen als projectontwikkelaar een paar keer heimelijk ontmoet, steeds in een ander hotelletje, maar nu zou het definitief zijn.

Ze stond stil omdat ze de stem van een man hoorde.

‘Muller,’ zei hij tegen de receptionist, ‘Chris Muller uit Den Haag. Ik heb eergisteren een kamer gereserveerd en betaald.’

‘Ah, bien sûr. Bienvenue, monsieur Muller. Chambre douze.’

Ze wilde nog een stapje naar voren doen maar haar benen weigerden. Ze staarde verbijsterd naar de man die met zijn koffer achter de receptionist de trap op liep. Wie hij ook was, dit was niet Chris.

Secondenlang staarde ze naar de lege trap. Waarom gaf die lange man met gemillimeterd grijs haar zich uit voor de bonkige krullenbol naar wie Daphne zo verlangde? Langzaam draaide ze zich om en zeeg neer op de lange lederen bank in de foyer van hotel Atlantique in Wimereux, op een boogscheut van Cap Griz Nez. Wezenloos keek ze om zich heen. Zo goed als ze zich een uur geleden herkende in de ingetogen luxe van hotel Atlantique, zo schreeuwde het strakke interieur haar nu toe. In slow motion haalde ze haar mobieltje uit de zak van haar regenjas. Geen berichten. De telefoon rinkelde tevergeefs naar het nummer van Chris. Terwijl ze nog met de gsm in haar hand voor zich uit staarde, trilde het kleinood van verwachting.

‘I am already in hotel Atlantique, please join me there. Love, Chris.’

In het Engels?

Een gevoel van naderend onheil schudde haar wakker. Daphne stond bruusk op en beende met haar trolley achter zich aan door de schuifdeur naar buiten. De zeewind raasde over de zeedijk en sloeg haar met vlakke hand in het gezicht. Het weidse uitzicht waar ze zich met hem in wou verliezen, drong nu een gevoel van leegte aan haar op. Ze dribbelde snel naar de blauwe Volvo. Eén blik was voldoende. De nummerplaat klopte, en de bumpersticker van de Koninklijke Nederlandse Watersportbond ook.

Achter haar, op de derde verdieping van het hotel, tuurde de dubbelganger van Chris Muller aandachtig naar beneden. Hij keek Daphne na terwijl ze haar trolley in haar donkergroene Golf smeet en vinnig wegreed in de richting van de krijtrotsen.

Een uur later stond haar auto nog steeds met draaiende motor op het uiterste parkeerplaatsje van de kaap. Enkele tientallen meters rechtdoor en ze zou naar beneden storten. Daphne verdrukte de gedachte. Regendruppels vielen geruisloos op de auto, terwijl de wind af en toe aan de wagen trok.

'Godverdomme, Chris!'

De zwiepende ruitenwissers verscherpten haar beeld dat telkens opnieuw vertroebelde door de regen op de voorruit en de tranen in haar ogen. Zou ze naar de politie bellen? Om wat te zeggen? Dat haar minnaar een dubbelganger had?

In haar hoofd overliep Daphne de namen van de dorpjes waar ze elkaar ontmoetten: Hardelot, Wimereux en Saint-Omer aan de Opaalkust,  Canadel sur Mer in de Provence, en Saint Margareth's at Cliffe in het zuidoosten van Engeland. Nooit langer dan twee dagen vol strandwandelingen, fruits de mer, en intieme vrijpartijen. Ze had nooit verder gevraagd naar de projecten die hij ontwikkelde. Daarvoor was de tijd te kort en de romantiek te groot. Ze had geen adres, geen naam van zijn vrouw, een telefoonnummer dat berichten stuurde in het Engels en een Facebookpagina waar al een week niets meer op gepost was. Wat wist ze eigenlijk over Chris?

Haar brein zocht koortsachtig naar aanknopingspunten. Op het mobieltje gleden haar vingers over de foto's van hun ontmoetingen. Haar duim stopte plots op een plaatje van haar voeten op de boeg van een boot. De Aquaviva II, natuurlijk! Omdat water leven is, zijn leven. Hij zei dat altijd zo mooi, vond ze. Haar gedachten flitsten terug naar éénentwintig zomers eerder, naar zijn eerste Aquaviva. Geen grote zeilboot, maar een kleine catamaran. Op een zomernacht lag ze samen met Chris te kronkelen onder de trampoline van zijn catamaran, op het strand van Scheveningen. Op een opengeritste slaapzak, met haar rokje rond haar middel, probeerde ze zich tevergeefs aan hem over te geven. Ze kreunde zachtjes, maar hoopte vooral dat de symfonie van vallen die in de wind venijnig langs de masten klingelden, hun ingehouden gekreun zou overstemmen. Ze voelde hoe haar knijpende handen schuurden tussen zijn wippende kont en de onderkant van de trampoline. Aan haar zus, haar enige echte vriendin, had ze moeten verantwoorden dat de schaafwonden op haar knokels afkomstig waren van haar 'eerste zeilavontuur'.

Toen ze elkaar zagen in Zuid-Frankrijk, lag zijn zeilboot daar ook. Lag hij hier ook in de buurt?

2. Het was donker zonder maan toen Daphne haar auto parkeerde aan de houten chalet langs het bassin Vauban, de jachthaven van Gravelines. Als een dansend spijkerbed wiegden de masten heen en weer. Het was gestopt met regenen. Het terras achter de windschermen lag er verlaten bij. Daphne keek argwanend om zich heen.

Via Google had ze de gegevens van twee jachthaventjes in de buurt gevonden. Het eerste telefoontje was meteen raak. Na een smoes over een verrassing, en nadat ze de naam van de eigenaar van de boot correct kon weergeven, verraadde de telefoonstem dat er een zeilboot met de naam Aquaviva II aan steiger drie aangemeerd lag, op plaats zevenenzestig. 

Even later stond ze voor het witte hek van de steiger, met een fles Veuve Clicquot uit haar bagage stevig bij de hals geklemd. Over het puntige hek klimmen was geen optie. Zelfs na bijna dertig jaar was Daphne het hoongelach van haar klasgenootjes nog niet vergeten toen ze in de gymzaal in een touw naar boven moest klimmen. Over de steiger kwamen een paar lachende knapen in windjekkers aangelopen. Toen ze het hek open klikten, hield Daphne de fles bubbels glimlachend omhoog.

'Het is voor een verrassing, mag ik?'

De jongeren hielden galant het hek voor haar open. Had ze dit echt gedurfd? Daphne vergrootte haar passen om zelfzeker over te komen, en het opkomende misselijke gevoel te onderdrukken.

Aan de overkant van het binnenwater parkeerde een blauwe Volvo zich in de berm. Het raampje schoof langzaam naar beneden. 

Daphne keek onderzoekend naar de ranke witte Bavaria 45, die zachtjes op en neer deinde in zijn ligplaats. De Aquaviva II leek verlaten. Nadat ze er langs gelopen was op de zijsteiger, waagde ze zich voorzichtig aan boord. De open sandalen met lage hakken die ze speciaal voor de gelegenheid had aangedaan, bleven achter op de steiger. Met kleine pasjes wandelde ze over de houten deklatten. De kajuitdeur schoof geruisloos open toen ze er zachtjes tegen duwde. Opgewarmde lucht walmde uit de kajuit omhoog. De oude-kast-geur was niet die van Chris.

'Chris?'

De trilling in haar stem loste op in de kajuit. Even later lichtte het interieur groenig op in het schijnsel van haar gsm. Daphne bukte zich, zette haar blote voet op de eerste trede, en scheen rond met haar mobieltje. Op de blinkende houten tafel aan de linkerkant kwam een briefje in beeld met daarop een bosje sleutels. Ze sprong de laatste treden af en zette twee stappen tot bij de tafel. Ze graaide het briefje van onder de sleutels en verslond de letters die erop geschreven stonden. 

Liefste Daphne, ik ben op de vlucht voor de politie voor mijn vluchtelingenwerk voor Citizens without Borders. Je kan me vinden in het vluchtelingenkamp, in de jungle van Calais. Vraag naar Mahmoud Al-Ateef. Wees voorzichtig. Ik wou hier zelf zijn, maar je wordt waarschijnlijk gevolgd. Vernietig dit bericht! KUS!

Citizens without Borders? Op de vlucht voor de politie? De vragen vielen als een waterval haar hoofd binnen. Haar hart bonkte in haar keel. Gevolgd? Natuurlijk, de man in het hotel, hoe kon ze zo stom zijn!  Ze moest hier weg! De warme lucht in de kajuit voelde plots zwaar aan in haar longen Ze stak papier en sleutels in haar broekzak en haastte zich opnieuw bovendeks. Niemand te zien. Ze hijgde, een duizeling. Daphne liep naar de boeg van de zeilboot, klemde met twee handen de metalen draden vast van het hekwerk en kotste in het water. Na enkele stoten zuchtte ze diep. Wanneer ze opkeek, verstijfde ze.

Tussen de masten door zag ze een man staan achter het witte hek van de steiger. Zijn lange magere silhouet met korte haren deed Daphne huiveren. Het was de man die zich in hotel Atlantique uitgaf voor Chris! Ze zat vast! Daphne bukte zich om uit het zicht te blijven. Ze kroop van boord af op de steiger en begon verwoed het meertouw los te knopen rond de metalen kikker op de steiger. De gedaante had haar gezien. Ze smeet het eerste meertouw op de boot terwijl haar belager zijn handen tegen het hek zette en vlot omhoog klom. Daphne spurtte via de zijsteiger naar de achterkant om daar het touw los te knopen. Achter zich hoorde ze de klap op de steiger van de man die van het hek naar beneden sprong. Snel smeet ze het tweede touw op het dek, en trok zichzelf aan boord. De Aquaviva II dreef langzaam opzij, tegen de zeilboot ernaast. Het geluid van schurend plastic van de stootwillen kaatste tegen het gedreun van aankomende stappen. Daphne had het kleine zwarte sleuteltje ingestoken aan het roerwiel en drukte wanhopig op de startknop. De motor sloeg zachtjes aan. Een ruk aan de kleine hendel en de Aquaviva II gleed langzaam achteruit. 

Zodra de man aan de ligplaats kwam, was de Aquaviva II al ver genoeg achteruit gevaren. Daphne draaide verwoed aan het grote ronde roerwiel. Even keken ze elkaar recht in de ogen. Zijn staalblauwe blik doorboorde haar zachte bleekbruine ogen. Haar belager keek voorbij de zeilboot, draaide zich om, en sprintte de steiger af. Terwijl de boot langzaam draaide, zag Daphne het gevaar. Om het Bassin Vauban ter verlaten moest ze de boot door een nauwe doorgang laveren waar vroeger een sluis was. Ze drukte de hendel zo ver mogelijk naar voor. Daphne keek  wanhopig naar links. Haar aanvaller sprintte over de parkeerplaats, maar gaf op zodra hij zag hoe ver de Aquaviva II al voor lag. Even later gleed de zeilboot door de smalle opening het kanaal van de Aa in, recht naar de Noordzee.

Na een flauwe bocht in de vaargeul, veroorzaakte het zwarte gat van de open zee paniek bij Daphne. Ze had enkel nog maar aan het roer gestaan tussen de armen van Chris. Zodra de Aquaviva II de geul van de Aa verliet, schoot de boeg venijnig op en neer op de branding. Daphne klemde het roerwiel stevig vast en zette zich wijdbeens. Toen ze dacht dat ze ver genoeg in zee gevaren was, draaide ze aan het grote wiel en voelde hoe de boot fluks naar links draaide. In de verte aan de horizon zag ze de oranje gloed van Calais. Ze stuurde de Aquaviva II iets dichter naar de kust. De wind kwam van schuin voor het jacht, pal uit het westen.

Plots vertraagde de Aquaviva II. De motor stampte, terwijl de boeg oncontroleerbaar naar links het water in dook. Daphne draaide paniekerig het roer naar links en rechts, zonder effect. De zeilboot begon te hellen. De romp kraakte luidt terwijl de stroming de kiel dieper in het zand duwde. Daphne liet het roer los en greep zich vast aan de reling. Ze draaide zich om en knoopte snel de oranje reddingsboei los die aan de achtersteven hing. Het is niet zo ver naar het strand. Het is niet zo ver naar het strand, herhaalde ze tegen zichzelf terwijl ze de boei over haar hoofd tilde. Toen sprong Daphne overboord in het zwarte zeewater.


La Veuve Noire door Georgina Lebœuf

Er ging een golf van opwinding door Daphne heen toen ze de donkerblauwe Volvo herkende die de parkeerplaats van het hotel op draaide. Eindelijk! Nerveus kwam ze overeind en liep naar de receptie. Chris, haar jeugdliefde, haar minnaar. Getrouwd maar bijna gescheiden en hier in Frankrijk om met háár gelukkig te worden. Het afgelopen jaar hadden ze elkaar op zijn zakenreizen als projectontwikkelaar een paar keer heimelijk ontmoet, steeds in een ander hotelletje, maar nu zou het definitief zijn.

Ze stond stil omdat ze de stem van een man hoorde.

‘Muller,’ zei hij tegen de receptionist, ‘Chris Muller uit Den Haag. Ik heb eergisteren een kamer gereserveerd en betaald.’

‘Ah, bien sûr. Bienvenue, monsieur Muller. Chambre douze.’

Ze wilde nog een stapje naar voren doen maar haar benen weigerden. Ze staarde verbijsterd naar de man die met zijn koffer achter de receptionist de trap op liep. Wie hij ook was, dit was niet Chris.

Het zat fout. Dat voelde ze meteen.

Iets aan de kop van die bedrieger – wie hij ook was – beviel haar niet. De haviksneus, de dikke lippen en dan die kleine zwarte kraaloogjes. De speurende blik maakte haar angstig en instinctief trok ze zich in de schaduwen terug. Gelukkig! Hij had haar niet gezien.

Wie was die man? En wat had hij met Chris te maken?

Om te voorkomen dat ze alsnog gezien werd, glipte ze naar buiten. Het hotel lag gelukkig in een rustige zijstraat van de Rue Tiquetonne waar geen auto’s reden en waar ze kon opgaan in de uitgaansmassa. Om de hoek van Hotel Victoires Opéra was bovendien een stil straatje, waar ze haar mobiel tevoorschijn haalde.

Chris nam niet op, iets wat hij normaal wel deed als zij belde. Ze sprak zijn voicemail in: ‘Lieverd, met mij. Waar blijf je toch? Er is hier iemand die zich voor jou uitgeeft. Ik maak me zorgen. Wat is er aan de hand?’

Toen ze haar mobiel weer opborg merkte ze dat haar hand klam was. Hij trilde zelfs een beetje. Over haar rug gleed die ijskoude siddering die je voelt als je badend in het zweet wakker wordt na een boze droom. Wie was die man? Kende ze hem? Hij kwam haar niet bekend voor.

Het hotel durfde ze niet meer in. Stel dat ze hem tegenkwam.

Om van de schrik te bekomen ging ze iets verderop in de straat een bistro binnen, door het gedrang aan het oog onttrokken. Het was zo’n oud groezelig cafeetje waar je je moeiteloos kon voorstellen Chagall, Hemingway of Modigliani tegen het lijf te lopen. Ze bestelde een cognacje en ging met haar rug tegen de muur zitten.

Het was nog vroeg in de avond. De hitte van de dag was aan het verdwijnen en de verstikkende windstilte had plaatsgemaakt voor een zacht briesje dat gelukkig wat koelte met zich meebracht. Er waren weinig Parijzenaren op straat. De meeste mensen die zich door de nauwe straat wurmden waren ontegenzeggelijk toeristen, met korte broeken en rugzakjes en zonnebrillen. Zelfs aan het tafeltje naast haar zaten toeristen, Hollanders nog wel, twee blonde delletjes aan de Remy Martin.

‘Echt waar, schat, Mallorca is helemaal het einde! Je móet daar eens naartoe. De mensen zijn daar zo chill, weet je wel. En je kunt er tot aan november in zee zwemmen.’

‘Meid, dat klinkt fantastisch.’

Er klonk een harde knal, niet ver bij haar vandaan. Ze schrok zich lam. Een schot? Een aanslag? Ach nee, het was 14 juli. Quatorze Juillet. Ze zou het bijna vergeten. Chris had zelfs nog beloofd dat ze vanaf de Seine naar het vuurwerk zouden kijken.

Ze moest de neiging onderdrukken om nogmaals naar haar mobieltje te grijpen. Als Chris in de gelegenheid was, zou hij zeker iets laten horen. Het had geen enkele zin hem nog eens te bellen. Toch bleef ze het ding vasthouden, als om er steun bij te vinden.

Opeens sloeg haar hart een slag over. Ze bevroor.

Aan de overkant van de straat, roerloos tussen de mensen, stond de man met de haviksneus.

Bijna liet ze haar mobieltje vallen.

Het was hem! Zonder twijfel! Hij stond met zijn handen in de zakken van een lange, veel te warme overjas en keek naar haar. Zijn ogen fonkelden griezelig en het leek erop dat hij zelfgenoegzaam stond te glimlachen.

Ze schoot overeind. Snel gooide ze wat euro’s op tafel en liep naar buiten. Struikelend over de tafeltjes op het terras liep ze een zijstraat in. Rennen deed ze nog net niet, maar ze liep flink door. Halverwege de straat keek ze om. Daar was hij. De haviksneus. Hij kwam haar achterna!

Jezus Maria, wat nu?

De zijstraat kwam uit op een brede boulevard die ze herkende als de Rue Étienne Marcel. Niet ver bij haar vandaag was de metro. Ze sloeg haar tas om de schouder en stak over. In haar haast om de overkant te komen lette ze niet op. Een taxi kwam toeterend tot stilstand. Sorry, sorry, gebaarde ze naar de woest gesticulerende chauffeur. Het verkeer op de Étienne Marcel was traag, waarschijnlijk vanwege de afgezette straten rond het centrum, en het lukte haar om zonder kleerscheuren aan de andere kant te komen. Daar liep ze naar de ingang van de metro.

Godallemachtig, wat was ze toch een rund! Waarom was ze die taxi niet ingestapt?

De haviksneus zat haar nog altijd op de hielen. Hoewel ze steeds sneller was gaan lopen – zo snel als haar hoge hakken het toelieten – bleef haar achtervolger hetzelfde gecontroleerde tempo aanhouden: rap, maar zonder tot rennen over te gaan. Toen ze het trapje naar de metro afdaalde deed hij hetzelfde.

Half in paniek drong ze door de poortjes. Wat ze hoopte was niet het geval: er stond geen treinstel klaar. Wel was het druk op het platform. Een beetje gebukt wrong ze zich door de menigte heen en bleef aan het uiteinde van het perron staan wachten. Een paar tellen later zag ze de haviksneus verschijnen. Zijn blik ging speurend over de mensenmassa, maar hij zag haar niet.

Ze haalde haar mobiel weer tevoorschijn. Had ze nog bereik? Ja.

‘Chris, neem alsjeblieft op,’ zei ze fluisterend. Maar weer kreeg ze zijn voicemail. ‘Chris, ik ben het, Daphne. Bel me in godsnaam zo snel mogelijk terug. Er zit een vent achter me aan!’

De trein arriveerde en samen met de menigte stroomde ze naar binnen. Of de haviksneus ook was ingestapt kon ze niet zien.

Het was veel te druk om in het treinstel op en neer te lopen. Ze kon niets anders doen dan op een stoeltje zitten en afwachten.

Bij de halte Chateau Rouge stapte ze uit. Toen de deuren opengingen, wrong ze zich zo snel mogelijk naar buiten. Samen met haar stapten er maar twee mensen uit, een dikke mevrouw en een lijzige jongedame met een uilenbril. Heel even bleef ze staan wachten. En heel even had ze de hoop dat ze haar achtervolger had afgeschud. Maar dat was niet zo. De man met de haviksneus stapte op het allerlaatste moment uit de metro, de handen nog steeds losjes in de zakken van zijn jas. Meteen haakte zijn blik zich aan haar vast. Het leek wel alsof hij haar al die tijd in de gaten had gehouden.

Ze nam de trap met twee treden tegelijk.

Op de Boulevard Barbès was weinig verkeer. De duisternis was nu bijna gevallen. Weer klonken er knallen: klappertjes en voetzoekers. De eerste vuurpijlen schoten al de lucht in. Ze liep in de richting van een nauwe straat met goedkope belwinkels en supermarkten. Op de meeste plekken waren de rolluiken neergelaten. De mensen in de straat waren grauw, donker, en zo te zien weinig toeschietelijk. De mannen droegen zwarte jurken, de vrouwen leken haar blik te mijden. Er hing een lucht van zweet, fruit en uitheemse kruiden.

Toen ze omkeek zag ze niets. Misschien dat het al te donker was om het goed te zien, maar het leek erop dat de haviksneus nergens meer te bekennen viel. Was ze hem dan toch kwijtgeraakt?

Om zeker te zijn sloeg ze lukraak verschillende kleine stegen in. Er waren bijna geen mensen meer op straat. Halverwege een verlaten steeg stuitte ze op een klein poortje en ze glipte naar binnen. Een schaarsverlichte brandgang kwam uit op een verlaten binnenplaats. Overal om haar heen waren hoge huizen met sombere, dichtgespijkerde vensters. Ergens blafte een hond, maar verder was er geen enkel teken van leven.

Ze bleef staan om op adem te komen. Even durfde ze te hopen dat ze eindelijk veilig was.

Maar net toen ze haar mobiel tevoorschijn wilde halen klonk er geschuifel. Geschrokken keek ze op.

En daar stond hij, de man met de haviksneus. Zwijgend in de schaduwen.

‘Wie bent u?’ vroeg ze. ‘Wat wilt u van me?’

‘Mijn naam is Hessler,’ antwoordde hij. ‘Die naam moet u iets zeggen. Albert Hessler was mijn broer. U kent hem toch nog wel?’

‘Hessler? Wat? Waar heeft u het over?’

‘Gaat u nu spelletjes met me spelen?’

‘Dit is een vergissing… ik ken geen Albert Hessler.’

‘Natuurlijk kent u hem. U hebt hem vergiftigd. Net als Hans de Puijsseleire, Louis Aardenburg en Ernst Schoubeeck. Stuk voor stuk oude rijke mannen op zoek naar een jong blaadje. U heeft heel wat mensen handig weten te misleiden. Maar ik ben oud-rechercheur. Vóór mijn pensionering zat ik bij de forensische recherche. En de zaak van mijn broer, al dat verdwenen geld, dat heeft me nooit lekker gezeten, mevrouw Swanenburg.’

‘Mijn naam is Daphne Malèvre.’

Hij lachte zachtjes.

‘Ik weet waarom u doet wat u doet,’ ging hij verder. ‘En u doet het niet alleen om het geld. Maar omdat u als kind misbruikt bent door uw grootvader. Ja, ik heb het dossier gelezen. U hebt een ziekelijke haat voor oudere mannen. Maar dat is geen excuus voor roofmoord. U bent een buitengewoon koelbloedige moordenares, mevrouw Swanenburg.’

‘Waarom noemt u me steeds mevrouw Swanenburg? Ik heet Daphne Malèvre.’

‘U bent Marianne Swanenburg uit Leiden, dochter van Clemens en Johanna Swanenburg. U bent apothekersassistente geweest voordat u trouwde met Johan van der Linden, een huisarts. De huwelijkse staat begon u al snel te vervelen. Maar zelf had u geen cent. Uw oplossing? Een mengsel van purine en inosine; kleinere polypeptiden die een directe invloed hebben op calciumkanalen in de celmembraan. Uw motief? Mannen moesten verdwijnen voor nieuwe minnaars, uw excessieve uitgavenpatroon moest worden bekostigd.’

‘U bent gek. Stapelgek.’

‘Het is zinloos om dit toneelstukje vol te houden, mevrouw Swanenburg. Het spel is uit.’

‘Waar is Chris?’ Haar stem was nu krachtiger.

‘Chris is nog in Nederland. Ik heb hem voor u gewaarschuwd. Toen hij eenmaal hoorde hoeveel lijken u in de kast heeft, letterlijk en figuurlijk, vond hij het meteen goed dat ik in zijn plaats ging. Hij heeft uiteraard onmiddellijk aangifte gedaan.’

‘Dit… dit is waanzin. Ik ken Chris al mijn hele leven. Vroeger hebben we…’

‘Vroeger hebben jullie iets gehad, ja. U was nog een bakvis, hij een veelbelovend trainee bij Janssen & De Roock Vastgoedmanagement. U noemde zich toen Daphne Malèvre, naar een jeugdvriendin die bij een verkeersongeluk om het leven is gekomen. De voorbije maanden ging het u niet erg voor de wind. U had zoveel schulden dat u toevlucht moest nemen tot een jeugdliefde. Iemand waarvan u wist dat hij onmiddellijk overstag zou gaan.’ Hij glimlachte. ‘U ziet, ik heb mijn huiswerk nauwkeurig gedaan.’

Ze schudde langzaam het hoofd, verbluft. ‘U… u bent gek,’ stamelde ze weer. ‘Dit is een nachtmerrie. U bent uit een gesticht ontsnapt. U verwart me met iemand anders…’

Hij stak een hand naar haar uit. Zijn blik was nu vriendelijk, zachtmoedig bijna. ‘Het is afgelopen, mevrouw Swanenburg. Kom met me mee. We gaan ons melden op het politiebureau. Ik zorg ervoor dat u psychische hulp krijgt, dat beloof ik u. Vooruit, laten we deze nachtmerrie tot een einde brengen.’

Op dat ogenblik klonk er weer een knal. Dichterbij ditmaal. Hoog boven de daken schoot een eenzame vuurpijl op naar de hemel.

Oud-rechercheur Hessler was een ogenblik afgeleid. Hij had zich half omgedraaid en keek verbaasd naar de hemel, die kortstondig rood kleurde. Toen, opeens, verstrakte zijn gezicht. Zijn lichaam werd stram en zwaar, alsof het alle kracht verloor. Heel even keek hij haar aan, verbijsterd en hulpeloos, terwijl hij kansloze pogingen deed om naar zijn rug te tasten.

Toen viel hij voorover op de grond.

Ze veegde het mes af aan zijn jas, wikkelde het in folie en borg het op in haar tas. Ze zou zich er later van ontdoen.

Om haar heen bleef het stil. Niemand had iets gezien.

Vol afkeer gaf ze het roerloze lichaam van Hessler een harde trap. Smeerlap! Seniele oude hufter! Hij had alles verziekt.

Nu moest ze helemaal opnieuw beginnen. Een nieuwe naam. Een nieuwe identiteit. Maar waar?

Niet in Nederland, daar was de grond te heet geworden.

Ergens anders.

Op Mallorca bijvoorbeeld, daar scheen je tot aan november in zee te kunnen zwemmen.


Hartzeer door Ellen de Graaf 

'Er ging een golf van opwinding door Daphne heen toen ze de donkerblauwe Volvo herkende die de parkeerplaats van het hotel opdraaide.

Eindelijk! Nerveus kwam ze overeind en liep naar de receptie. Chris, haar jeugdliefde, haar minnaar. Getrouwd, maar bijna gescheiden en hier in Frankrijk om samen met háár gelukkig te worden.

Het afgelopen jaar hadden ze elkaar op zijn zakenreizen als projectontwikkelaar een paar keer heimelijk ontmoet, steeds in een ander hotelletje, maar nu zou het definitief zijn.

 Ze stond stil omdat ze de stem van een man hoorde.

'Muller' zei hij tegen de receptionist. 'Chris Muller uit Den Haag. Ik heb eergisteren een kamer gereserveerd en betaald.'

'Ah, bien sur! Bienvenue monsieur Muller. Chambre douze.'

Ze wilde een stapje naar voren doen maar haar benen weigerden. Ze staarde verbijsterd naar de man die met zijn koffer achter de receptionist de trap opliep. Wie hij ook was, het was niet Chris.'

De schok was zo groot, dat ze in verwarring raakte. Moest ze volgen, de trap op? En dan? Zich blameren als ze zich vergiste? Maar ze wist zeker dat…

Even pas op de plaats. Een moment van rust, zodat haar hartslag niet meer in haar oren bonkte en ze weer helder kon denken. Wie was in hemelsnaam die man, die vent, die Chris niet was, maar toch zijn naam gebruikte?

Hoofdschuddend probeerde ze haar verwarring de baas te worden. De receptionist kwam weer de trap af. Hij verdween achter zijn balie, het kleine kamertje in, dat zich, onbereikbaar voor haar, achter in de receptieruimte bevond.

Het was tijd voor actie.

Ze stond op, nam een diepe teug lucht en begaf zich naar de koperen bel, die op de balie stond. Nadat ze al haar moed had verzameld gaf ze er tegen haar gewoonte een venijnige klap op. Nu de adrenaline volop door haar heen stroomde, vond ze de bel veel te bescheiden klinken. Ze ging door met het bewerken van het geelkoperen monster tot de receptionist verscheen, die haar met een diepe frons aankeek.

'Kan ik iets voor u doen?' zei hij met een vriendelijkheid, die niets verhulde van zijn ergernis.

'Dat denk ik wel,' zei Daphne. 'Die man, die u net naar zijn kamer heeft gebracht. Heeft u zijn paspoort gecontroleerd? Dat was Chris namelijk niet. Deze kerel ken ik niet. De echte Chris ken ik wel. Ik heb een afspraak met hem, ziet u. Ik kan u verzekeren dat deze man niet Chris Muller is!'

'Mevrouw, ik weet niet waar u het over hebt! Natuurlijk is deze heer wie hij zegt te zijn, namelijk de heer Muller uit Den Haag.'

Daphne schudde woest haar hoofd. Haar haarspeld raakte los en haar wrong gleed los over haar schouders.

'Meneer, ik verzeker u, u wordt bedonderd waar u bij staat! Die man is niet degene voor wie hij zich uitgeeft. Gelooft u mij alstublieft! Hij komt met slechte bedoelingen, begrijpt u?'

'Mevrouw, ik zie niet wat -'

'Geloof me nou, jongeman, dit is Chris niet! Moet ik de politie bellen? Of neemt u zelf actie?'

Met een langgerekte zucht boog de receptionist onder de balie en greep zijn reserveringen.

Hij bladerde door het boek, draaide het om en schoof het onder Daphnes neus.

'Kijk! Hier. En hier. En daar. En daar!' De bladzijden fladderden om. 'En daar! En dáár. Hij is een vaste klant. Ik ken hem al jaren. Ik kan zijn pasfoto en pasnummer dromen, mevrouw.'

'Maar meneer…' De verwarring sloeg weer toe. 'Hij is het niet…gelooft u mij nou…! Ik heb een afspraak met hem. We zouden…we zouden samen een nieuw leven beginnen, begrijpt u?'

'Nee, dat begrijp ik niet. Ik kan me niet indenken dat meneer met u iets zou beginnen, mevrouw!

Ik geloof niet dat hij daar de man naar is. Hij heeft mij foto's van zijn vrouw laten zien. Een zeer aantrekkelijke jongedame, mag ik wel zeggen. U bent een beetje in de war, is het niet?'

Daphne voelde de waterlanders komen. Alle opwinding en verlangens zakten weg in een moedeloze put en bereikte een bodem, die zompig was van langdurig verdriet en eenzaamheid.

'Meneer…'

'Ga naar huis, mevrouw!'

Ze bleef staan, geblokkeerd door de realisatie dat alles in duigen lag. Nog eenmaal probeerde ze:

'Wilt u hem alstublieft naar beneden roepen, portier?'

Hij kwam achter de balie vandaan en duwde haar zachtjes in de richting van de deur. 'Ga nu maar!'

Ze probeerde hem tegendruk te geven, stand te houden in een laatste oprisping van koppigheid.

'Als je nou niet gaat, mens, dan bel ik de politie. Weg nu!'

Ze schrok van zijn plotselinge agressie en verliet de lobby zo snel mogelijk. In haar haast struikelde ze bijna over de drempel, die plotseling hoger leek dat ze zich herinnerde.

Ze wankelde over straat, met half verblinde ogen van het verdriet, dat langs haar wangen druppelde. Wat nu?

Ze wist het niet. Ze bewoog zich voort, mechanisch en leeg, zonder op te letten waar ze naartoe ging. In een helder moment realiseerde ze zich, dat ze in een onbekende straat terecht was gekomen. Ze veegde in haar ogen en streek haar losgevallen haar naar achteren. Tastend naar haar speld, die ze onderweg was kwijtgeraakt, voelde ze zich verloren. Ze liet haar armen zakken en voelde hoe haar schoudertasje bijna van haar schouder zakte. In een reflex greep ze hem beet, en raakte verder in de war toen een hand op haar arm werd gelegd en een zachte stem haar vroeg of ze hulp nodig had.

Ze wilde dankbaar "ja"zeggen, maar voelde hoe de hand plotseling zich om het hengsel van haar tas sloot en er een ruk aan gaf.

Ze gilde. Ze vocht en probeerde weg te komen, vervuld met een plotselinge doodsangst die haar sterker maakte dan ze ooit geweest was.

Er ontstond een pandemonium van snelle voetstappen, woedende stemmen. De lucht wervelde van beweging. Mensengeuren. Kleuren. Uitlaatgassen. Heftig toeterende auto's. Schrik. Ten slotte asfalt, dat haar genadig opnam toen ze door haar benen zakte.

Haar knieën stootten tegen de bumper van een geparkeerde auto. Ze voelde haar tas nog om haar hals hangen en zakte op haar billen met haar schat tegen haar borst geklemd.

Een jonge vrouw knielde en raakte haar voorzichtig aan.

'Gaat het, madame? Bent u gewond?'

Ze boog zich naar haar over en Daphne zag door het waas van tranen een warm gezicht.

'Ik wil naar huis…' fluisterde ze tegen het gezicht.

'Heeft u ergens pijn?'

'N-n-nee. Wilt u me helpen?'

'Natuurlijk. Zal ik u overeind helpen?'

Met vereende krachten zette ze Daphne voorzichtig op haar voeten en leidde haar naar een nabij terrasje, waar de gasten een stoel voor haar bijtrokken. De waard kwam naar buiten met een glas water, dat ze dankbaar aannam.

Haar rollator werd naar het terras gebracht door een jongeman, die hem vlak naast haar op de rem zette.

'Kunnen we iemand voor u bellen? Een taxi?'

'Eh…Ik weet niet… Ik bedoel, zo'n chauffeur moet een adres hebben…Ik weet niet meer…'

Alle ellende kwam er uit in een hernieuwde natte vloed, ditmaal van verwarring. 'Ik weet het niet meer…' fluistersnikte Daphne beschaamd.

'Hoe heet u?'

'Daphne…Daphne Depardieu… Chris was er niet…'

'Daphne, mag in uw tas kijken? Misschien uw agenda pakken voor het adres?'

Ze hield sprakeloos haar tas op, zodat de jonge vrouw haar gang kon gaan.

Ze hield Daphne het kleine rode boekje voor, en bladerde erin, terwijl ze duidelijk haar bewegingen liet zien. 'Ik geloof dat ik het gevonden heb, Daphne,' zei ze vriendelijk. 'Hotel des Anges, Rue Napoleon?'

Daphne knikte langzaam. 'Ik geloof het wel. Het klinkt wel bekend…'

'Dan zullen we dat nummer bellen en zien of ze u kennen, goed?'

De waard, die nog buiten was, keek de jonge vrouw vragend aan.

'Francine?'

'Een tehuis, Louis,' zei Francine zachtjes. 'Zullen we u naar binnen brengen? Daar is het wat comfortabeler.'

'Dan maak ik een lekkere café au lait van het huis, met een verse baguette,' besloot de waard.

De koffie en de baguette smaakten goed. Daphne kon zich niet meer herinneren wanneer ze voor het laatst gegeten had. Haar maag vertelde haar dat het lang geleden was en borrelde nu tevreden. Ze zat rustig in een hoekje van het café, met haar tas op schoot. Moe was ze, zo verschrikkelijk moe.

Toen Barbara, haar vaste verzorgster, het café in kwam en op haar toesnelde, was ze bijna dankbaar om haar te zien.

'Ach, mevrouw Depardieu, wat heeft u toch nu weer gedaan!'

'Ik moet naar Chris, dat weet je toch?'

'Ach jee! Chris komt toch niet, hij komt niet meer!'

'Hij was er wel vandaag. Alleen, hij was het niet. Niet echt. Het was een ander! Echt waar. Maar ze geloven me niet. Niemand gelooft mij nog…' Ze boog haar hoofd in overgave aan Barbara.

'Kom, we gaan naar huis, ja?'

'Ja,' zuchtte Daphne. 'Ik ben zo moe.'

***

De volgende dag zat Daphne in de enige fauteuil die haar kamer rijk was en luisterde naar muziek van vroeger, toen Barbara binnenkwam.

'Daphne, je hebt bezoek.'

'Bezoek? Van wie dan? Ik ken niemand.'

'Het is meneer Chris. Je had gelijk Daphne, hij is eindelijk gekomen…'

Een golf van opwinding trok door Daphne heen bij die mededeling. Chris! Eindelijk! Hoe lang had ze niet gewacht en geleden! Eindelijk kon ze hem vragen waarom hij nooit gekomen was…

'Zal ik hem binnenlaten?'

'Ja. Ja!'

Ze rekte zich, trok haar jurk glad en kneep zich snel in de wangen voor een blosje.

'Laat maar binnen!'

Hoe verschrikkelijk de schok, toen de man uit het hotel haar kamer betrad.

Ze gilde.

'Nee! Nee! Jij bent Chris niet! Ga weg!'

Barbara schoot toe.

'Daphne! Geen paniek! Luister naar me… Goed zo. Stil maar…Dit is werkelijk Chris Muller uit Den Haag…de zoon, Daphne…Hij is zijn zoon…'

Zijn zoon? Daphne keek diep in de ogen van Barbara. Peilde haar oprechtheid. Dacht na. Keek voorzichtig naar de man die daar op een afstandje stond, met een bos bloemen in zijn hand. Hij kwam heel voorzichtig stapje voor stapje naar haar toe. Ze liet Barbara los, die opzij week.

Chris Muller junior zakte door zijn knieën en liet zich rustig bekijken door de oude vrouw.

Hij sloeg zijn ogen op en liet haar toe. Daphne zuchtte diep en voelde hoe haar ogen nat werden.

'Jij hebt de ogen van je vader…'

'Dat weet ik.'

Hij had niet de stem van zijn vader, maar toen Daphne haar tastende blik over zijn gezicht liet glijden, herkende ze de vader in zijn zoon.

Hij reikte haar de ruiker aan. 'Mijn vader schreef dat u van gemengde bloemen hield, Daphne.'

Ze strekte haar armen en hij legde de bloemen er in.

Ze hief ze naar haar gezicht en verloor zich in hun frisse geur.

Chris steunde zijn handen op haar stoelleuning en zat op zijn hurken tot haar focus opnieuw naar zijn gezicht ging.

'Wist jij van mijn bestaan?'

'Toen ik zijn agenda doorbladerde, vond ik de aantekening van de afspraak met u… Pas toen ik zijn dagboek vond, kwam ik er achter wat die initialen in de afspraak betekenden. En wat u voor hem was…maar dat was jaren later. Nu heb ik u eindelijk gevonden. Of u mij…'

'Wil je me alsjeblieft vertellen? Het moet pijnlijk zijn voor een zoon om te praten met de minnares van zijn vader… Hij was mijn grote liefde, altijd al. Ik heb nooit meer van een ander gehouden. We raakten elkaar kwijt, want het mocht niet van mijn ouders. Toen ik hem eindelijk terugvond, was hij al jaren getrouwd.'

Even was ze stil. 'Waarom is hij nooit gekomen? Wil je me dat vertellen?'

'Mijn moeder. Ze heeft hem doodgeschoten toen hij in de auto stapte, nadat hij ons verlaten had. Hij ging op weg naar u…'

'Mon Dieu… Hij hield toch van mij…'

'Ja, Daphne, zijn hele leven.'

'Dank je…'

'Hij was een goede vader. Ik denk dat hij vrede heeft, nu ik u gevonden heb.'


Mankepoot door Jorine Stierman

Er ging een golf van opwinding door Daphne heen toen ze de donkerblauwe Volvo herkende die de parkeerplaats van het hotel op draaide. Eindelijk! Nerveus kwam ze overeind en liep naar de receptie. Chris, haar jeugdliefde, haar minnaar. Getrouwd maar bijna gescheiden en hier in Frankrijk om met háár gelukkig te worden. Het afgelopen jaar hadden ze elkaar op zijn zakenreizen als projectontwikkelaar een paar keer heimelijk ontmoet, steeds in een ander hotelletje, maar nu zou het definitief zijn.

Ze stond stil omdat ze de stem van een man hoorde.

‘Muller,’ zei hij tegen de receptionist, ‘Chris Muller uit Den Haag. Ik heb eergisteren een kamer gereserveerd en betaald.’

Ah, bien sûr. Bienvenue, monsieur Muller. Chambre douze.’

Ze wilde nog een stapje naar voren doen maar haar benen weigerden. Ze staarde verbijsterd naar de man die met zijn koffer achter de receptionist de trap op liep. Wie hij ook was, dit was niet Chris.

Bijna daas, als in een droom, liep ze achter hem aan naar boven. Kon het een krankzinnig toeval zijn? Iemand die puur toevallig ook zo heette? Hoeveel Chris Mullers zouden er op aarde rondlopen? Alleen op Facebook waren er al vier Daphne Molenaars. Maar iets zei haar dat er meer aan de hand was. Er was iets eigenaardigs aan deze Chris, iets wat haar aandacht trok.

Halverwege de gang op de eerste verdieping bleef ze aarzelend staan. Kamer twaalf bevond zich aan het einde van de gang. De receptionist maakte de deur open. Chris – die andere Chris – was niet zo snel. Hij hinkte een beetje. Het leek wel alsof… ja, ze zag het nu duidelijk: zijn ene been was langer dan het andere. In feite was zijn hele lijf uit het lood geslagen; hij wekte de indruk tegen een onzichtbare muur te leunen.

Bij de kamer aangekomen bleef hij staan om de sleutel in ontvangst te nemen. De receptionist knikte, mompelde een groet en liep terug de gang in. Onwillekeurig deed Daphne een stapje opzij, de schaduwen in. Ze wilde die Chris Muller eens bekijken zonder zelf gezien te worden.

Toen hij de koffer naar binnen had geduwd en het licht had aangeknipt wierp hij een laatste blik op de gang. Daphne schrok. Er ging een kille huivering door haar lijf. Dat gezicht!

Niet dat het mismaakt was, of zelfs heel lelijk. Nee, het was een gewoon gezicht. In een menigte zou het nauwelijks opvallen. Maar er was iets mee, iets dat haar nekharen overeind deed staan. De ogen stonden opmerkelijk diep in de kassen, alsof ze naar binnen werden gedrukt. Ze waren helblauw, bijna té blauw, en de manier waarop ze de omgeving in zich opnamen had iets huichelachtigs. De mond was een dunne lijn, niet meer dan een penseelstreek, en de mondhoeken kromden omlaag. Dit, voelde ze, was iemand die nooit lachte.

Pas toen hij in de kamer verdwenen was durfde Daphne zich weer te bewegen. Haar hart bonsde nog.

Aarzelend ging ze terug naar beneden. Wat moest ze nu doen?

In de foyer zitten dan maar. Afwachten.

Dat gezicht… Waarom joeg het haar zo veel angst aan? Was het omdat ze, diep in haar hart, meende dat ze het al eens eerder had gezien? Heel lang geleden…

Haar telefoon begon te trillen. Een sms.

Het was Chris. Háár Chris.

Liefste,

Sorry dat ik zo laat ben. Ik zit vast op de Périphérique.

Achter het hotel is een bos. In dat bos is een meertje. Heel stil en romantisch.

Daar wil ik je ontmoeten.

Over drie kwartier ben ik bij je.

XXX

Van opluchting begon ze te lachen. Het was dus toch toeval. Een bizarre samenloop van omstandigheden. Nog even, en dan kon ze haar eigen Chris in de armen sluiten. En wat zou hij lachen als hij hoorde dat er nóg een Chris Muller in het hotel zat. En deze reed ook in een Volvo!

Tegen de tijd dat ze over een zigzaggend zandpad het bos in liep was het gaan schemeren. De voorzomer was zacht en vol zoete geuren. De maan tekende zich laag in het landschap af en gluurde als een toegeknepen oog tussen de takken door. Het aangewezen meertje kwam al snel tevoorschijn. Chris had gelijk: het was er heel stil, en heel romantisch. Het diepblauwe, bijna roerloze water werd omgord door een stugge rietkraag. Daar bovenuit staken oude bomen met knoestige takken.

              Ze verzwikte haar enkel over een dorre tak op het pad. `Auw.’

              Strompelend volgde ze het pad langs de oever en stuitte iets verderop op een oud bouwwerk. Het was een soort prieel, omgeven door donkergroene laurierbomen. Door de witte marmeren zuilen had het iets Grieks. Ook daar was het stil. Alleen de wind ruiste.

              In het prieel was een stenen bankje dat uitkeek over het water. Daar ging ze zitten.

Wat een geweldige plek! Echt iets voor Chris om hier af te willen spreken.

De sprookjesachtige locatie was de volmaakte bekroning op een liefdesgeschiedenis die als een sprookje begonnen was. Ze was al vijftien jaar getrouwd, had zelfs drie kinderen, maar Chris Muller van de mavo had ze nooit echt uit haar hoofd kunnen zetten. Chris was niet alleen een ‘lekker ding’, zoals ze dat toen zeiden, maar ook heel geheimzinnig. Hij praatte weinig, zat altijd heel stilletjes te wezen, met zijn prachtige ogen mijmerend naar buiten gericht. Bijna onbenaderbaar was hij, en zelfs Daphne, die op school toch zo populair was, een amazone, een trendsetter, had het nooit aangedurfd om meer te doen dan hem op afstand bewonderen.

Daarom was het des te wonderbaarlijker dat hij haar aansprak toen ze elkaar jaren later weer ontmoetten. Op Facebook.

Hij zag er heel anders uit dan ze zich herinnerde, maar knap was hij nog steeds. Misschien had ze hem in haar fantasie mooier gemaakt dan hij in werkelijkheid was, maar hij straalde nog steeds de zachtmoedige geheimzinnigheid uit die haar zo fascineerde. Hij wilde alles van haar weten: wat er na de middelbare school van haar was geworden. Waar ze was gaan wonen. Wat ze nu deed.

En zo waren ze aan de praat geraakt. Eerst schuchter, tastend, grappenmakend, maar al gauw informeler en intiemer. Tot haar verbazing leek hij alles van haar te weten: welke muziek ze mooi vond, welke films ze keek, welke boeken ze las. `Ik heb in de klas vaak naar je gekeken,’ zei hij. ‘Maar ik had het lef niet om je aan te spreken. Je leek zo onbenaderbaar. Een echt ijskonijn.’

In de daaropvolgende gesprekken bleek dat ze nog veel meer gemeen hadden. Over alles dachten ze hetzelfde. Niet zelden vulden ze elkaars zinnen aan.

              Haar zielsverwant.

              Haar andere helft.

              Wat had hij haar betoverd! Het was alsof hij haar diepste zielenroerselen kende.

              Hun eerste geheime ontmoeting – ze waren allebei getrouwd – bezegelde haar vermoedens: zij hoorden bij elkaar.

              Voor hem had ze uiteindelijk alles opgegeven: haar man, haar kinderen, alles!

In de verte, in het naburige dorpje waar ze in alle haast nog wat boodschappen had gedaan, hoorde ze de torenklok luiden: negen doffe slagen. Chris kon nu elk moment komen. Moest ze hem om de hals vliegen? Of moest ze koket blijven zitten en hem het werk laten doen?

              Op dat moment hoorde ze het geluid van zachte voetstappen.

Daar was hij dan. Eindelijk. Wat had ze naar dit moment verlangd.

              Haar hart maakte een sprongetje. O lieverd…

              Maar toen stokte haar adem. Een ijselijke huivering schoot door haar lichaam. De man die voor haar kwam staan was Chris Muller. Nee, niet háár Chris Muller. Die andere.

              Alle woorden bevroren op haar tong.

              De man keek haar donker aan met zijn loerende ogen. Nog steeds weigerden zijn dunne kleurloze lippen zich tot een glimlach te krullen. Toch zweemde er iets van spot om zijn mond.

`Hallo Daphne.’

Ze kwam overeind en keek hem beduusd aan.

`Wie… wie bent u?’ Haar stem was hees. `Ken ik u?’

Hij kwam wat naar voren. Hoewel het langzaam donker werd, kon ze hem duidelijk zien. Hij droeg een schoudertas en zijn jas was dichtgeknoopt. Nog steeds bewoog hij zich moeizaam, met ongelijke passen.

‘Je kent mij wel,’ antwoordde hij, ‘maar het is inderdaad al even geleden.’

‘Ik… ik weet niet…’

‘Kom op, denk eens goed na.’

Ze begon een beetje te rillen.

‘Sorry, maar ik heb echt geen idee…’

‘De mavo,’ zei hij. ‘De brugklas.’

‘De brugklas?’

Hij keek haar strak aan, hield haar blik met de zijne gevangen. ‘Melvin. Melvin Kuiper. Ik zat achter je met wiskunde. Bij meneer Veenstra. Weet je nog?’

Het begon haar te dagen. Vaag zag ze een bleke verschijning voor zich, puisterig, vlekkerig, dikke bril, meurend naar zweet. Een echte griezel.

‘Melvin…’ ademde ze. Opeens wist ze het. `Melvin! Melvin Mankepoot!’

Nu lachte hij. Maar het was geen plezierige lach. Het was een grijns, een scheve grijns die zijn lippen ruw uiteen rukte. ‘Precies, Melvin Mankepoot.’ Met iets van afkerigheid voegde hij eraan toe: ‘Die naam heb jij me gegeven, weet je nog?’

Ze schudde het hoofd.

‘Sorry… ik weet niet… ik begrijp niet…’

‘Jawel, ik weet het nog heel goed,’ onderbrak hij haar, terwijl hij de schoudertas op de grond liet glijden. ‘Melvin Mankepoot, die naam heb jij bedacht.’

Ze gaf geen antwoord.

Melvin ging met een vermoeide zucht tegenover haar zitten, zwaar leunend op de balustrade van het prieel. ‘Ik weet het nog heel goed,’ zei hij weer. Hij keek haar aan. ‘Het stomme is nog wel dat ik verliefd op je was. Stapelverliefd. Je was mijn eerste grote liefde, Daphne. Mijn enige zelfs. Ik zat altijd naar je te kijken. Maar ik had het lef niet om je aan te spreken. Je leek zo onbenaderbaar. Een echt ijskonijn.’

Haar lijf werd koud. Haar benen werden zo zwaar dat ze moest gaan zitten, of ze nou wilde of niet.

‘Op een dag,’ ging Melvin verder, ‘heb ik je een brief geschreven. Een heuse liefdesbrief. Heel mijn ziel heb ik erin blootgelegd. Ik was geen groot prater, ik stotterde te veel. Maar schrijven, dat kon ik wel. Nog steeds trouwens. Ik kan mensen met woorden betoveren. Zolang ze me niet zien, kan ik ze naar de toppen van verrukking voeren. Een beetje zoals Cyrano de Bergerac, als je dat iets zegt. Afijn, op een dag schreef ik je een brief. Een hele lange brief, zeker drie kantjes. Ik zag mezelf als een Apollo. Ken je dat verhaal, van Daphne en Apollo? Dat hij haar najaagt en dat zij in een laurierboom verandert? Waarschijnlijk niet, maar dat doet er ook niet toe…’

Ze werd steeds nerveuzer. Het was alsof er een enorme hand om haar strottenhoofd lag en dat langzaam dichtkneep. Hoe ver was ze van de bewoonde wereld af? Veel te ver. Als ze zou gillen zou niemand haar horen. Rennen kon ook niet: haar verstuikte enkel!

Melvin praatte onverstoorbaar verder. Zijn ogen waren nu niet langer op haar gericht. Maar ze waren helder, opmerkzaam en sluw.

‘Die brief heb ik zeker drie weken in mijn jaszak gehouden,’ vervolgde hij. ‘Ik durfde hem niet te geven. Ik was bang voor je reactie. Maar steeds als ik hem overlas dacht ik: dit is zó prachtig, zó poëtisch. Ze moét hem wel mooi vinden! Ze moet wel van mij gaan houden, dat kan niet anders!’

Met een wrange lach keek hij haar aan.

‘Maar toen wist ik nog niet wat een afschuwelijk vals rotwijf je bent…’

Ze begon zachtjes te snikken.

Hij zag haar tranen niet, of deed alsof. ‘Je hebt hem aan iedereen laten zien, mijn brief, weet je nog? Je riep: Kijk! Een liefdesbrief van mankepoot! Een brief van die griezel!’

Hij ging rechtop zitten. ‘Toen heb ik gezworen dat ik het je ooit betaald zou zetten. Hoe dan ook. En toen ik je op Facebook zag, dacht ik: dit is mijn kans. Als ik me nou eens voordoe als Chris Muller, die gozer waar ze altijd naar zat te lonken… Jezus, als je eens wist hoe geraffineerd ik te werk ben gegaan! Ik heb zelfs een acteur betaald om je te ontmoeten. Ik wilde het je eerst laten voelen, snap je? Ik wilde dat je zou ervaren hoe het voelt om alles wat je liefhebt te verliezen.’ Met een krankzinnig lachje voegde hij eraan toe: ‘Gek hè, dat een mens zo ver gaat. Maar je bent niet de enige op m’n lijst.’

De tranen stroomden nu over haar wangen.

Ze snikte: ‘Het spijt me. Het spijt me dat ik je zo gekwetst heb vroeger. Maar doe me geen… Laat me alsjeblieft gaan…’

Zonder op haar woorden te reageren ritste hij zijn schoudertas open. Vervolgens haalde hij een rol tape, een rol vuilniszakken en een groot hakmes tevoorschijn.

Daarna keek hij om zich heen en knikte goedkeurend. ‘Ik vond dit zo’n toepasselijke plek. Dat Griekse prieel. En dan met die laurierbomen eromheen. Precies zoals bij Daphne en Apollo! Ik dacht: hier moet ik haar krijgen. Hier moet het eindigen.’

De wraak is mank; zij komt langzaam, maar zij komt.

Victor Hugo


Mort door Liz Ouwens

Er ging een golf van opwinding door Daphne heen toen ze de donkerblauwe Volvo herkende die de parkeerplaats van het hotel op draaide. Eindelijk! Nerveus kwam ze overeind en liep naar de receptie. Chris, haar jeugdliefde, haar minnaar. Getrouwd maar bijna gescheiden en hier in Frankrijk om met haar gelukkig te worden. Het afgelopen jaar hadden ze elkaar op zijn zakenreizen als projectontwikkelaar een paar keer heimelijk ontmoet, steeds in een ander hotelletje, maar nu zou het definitief zijn. Ze stond stil omdat ze de stem van een man hoorde. ‘Muller,’ zei hij tegen de receptionist, ‘Chris Muller uit Den Haag. Ik heb eergisteren een kamer gereserveerd en betaald.’ ‘Ah, bien sür. Bienvenue, monsieur Muller. Chambre douze.’ Ze wilde nog een stapje naar voren doen maar haar benen weigerden. Ze staarde verbijsterd naar de man die met zijn koffer achter de receptionist de trap op liep. Wie hij ook was, dit was niet Chris.

Achter in haar keel klopte paniek. Ze liep achter de man aan. Hij is niet eens hetzelfde type, flitste het door haar heen. Zo'n slobberige grijze broek en te ruim zittende blauwe sweater zou Chris nooit uitgekozen hebben. Alleen het Haagse accent kwam overeen. Ze zag nog net hoe hij zijn koffer naar binnen sleepte. Twee kamers bij dat van haar vandaan. Verward stak ze de sleutel in het slot en opende de kamer die ze gisteren toegewezen heeft gekregen. Waar ze vannacht droomde over hun weerzien. Daphne heeft zich erin bekwaamd zichzelf op de tweede plek te zetten maar vanaf vandaag zou dat over zijn. Zodra hij zou arriveren zou ze zichzelf op hem storten als een leeuwin op een rauw stuk vlees. Daphne pakte haar mobiel. Zwijgend telde ze de tonen. Drie, vier.....bij de twaalfde hoorde ze zijn stem. Hij praatte niet rechtstreeks met haar. Hij verzocht haar een boodschap in te spreken. Daphne probeerde zijn werk en daarna zijn broer. Beiden op de hoogte van hun relatie. Ze meldden haar hetzelfde. Chris was vertrokken naar Frankrijk. Daphne liep naar het raam en voelde de koelte op haar voorhoofd zodra ze deze tegen het glas drukte. Ze probeerde vat te krijgen op de duistere gedachten die door de donkere gangen van haar hersenen dwaalden. Ze had zicht op de Volvo van haar geliefde en probeerde een logische verklaring te vinden. Toen zag ze beweging op de parkeerplaats. De man in de slobberbroek liep gehaast naar de Volvo. Hij opende de achterbak en keek schichtig om zich heen. Hij pakte er een sporttas uit. Daphne herkende hem als die van Chris. De blik van de man bleef stoïcijns op de ruimte achter in de auto gericht. Hij keek nog eens om en sloeg de klep met een klap dicht voor hij weer richting het hotel liep. Hij keek naar boven en in een reflex deed Daphne een stap achteruit. Het beeld van Chris, vastgebonden in de kofferbak van zijn eigen auto, doemde zich aan haar op. Chris die bevangen door de hitte zijn laatste ademtocht uitstoot in de verstikkende ruimte. Wonderlijk rustig liep Daphne naar de gang. Zoals ze al hoopte kwam de man haar tegemoet. Vlak voor zijn neus verzwikte ze haar enkel waardoor ze tegen de man aanviel. De man raakte even uit zijn evenwicht en de twee lijven verplaatsten zich een stap opzij. Haar hand verdween ondertussen in zijn broekzak. Ze had de goede kant gekozen.

'Sorry, sorry,' verontschuldigde Daphne zich. Ze kwam weer rechtop staan en keek in de waterige ogen van de man. Ze kleurden geel en stonden koud. 'Die rot hakken ook.' Het drong tot Daphne door dat de man haar misschien wel kent. Dat hij naar haar op zoek is. Ze staarde de man even aan maar zag geen herkenning.

'Dat kan gebeuren.' Hij grijnsde naar haar. 'Rob,' zei hij. Blijkbaar bewaarde hij zijn vervalste identiteit exclusief voor het personeel. 'Gaat het?'

'Ach ja, ik loop nooit op hakken ziet u. Nogmaals sorry.' Daphne liep gehaast door met de weggemoffelde sleutel in haar broekzak.

'En hoe heet jij?' Daphne maakt een afwerend gebaar.

Met een elegante pas, op de pumps waar ze een marathon op zou kunnen winnen, liep Daphne naar de Volvo. Naast de bijrijderskant bleef ze staan. Alsof ze verwachtte dat Chris daar op haar had zitten wachten. De auto was leeg. In drie passen stond ze voor de achterklep. Daphne inspecteerde de ramen van het hotel, stelde vast dat Rob nu niet van het uitzicht genoot en draaide aan de sleutel. Ze hield de klep op een kier en aarzelde. Ze besefte ineens wat ze aan het doen was. Wat ze verwachtte aan te treffen. De kracht die ze zo-even nog bezat vloeide uit haar lichaam. Daarna gaf ze de klep een licht zetje waardoor het ding automatisch verder omhoog kwam. Daphnes hart roffelde in haar borstkas. Er was niks te zien. Alleen een geruit kleedje waar Chris en zij ooit op hadden gepicknickt. Het schoot door haar heen dat de man en zij hetzelfde uitzicht genoten en snel sloot ze de auto. Langs de bestuurderskant liep ze terug en toen gebeurde het. Haar blik bleef hangen op donkerrode spetters op het portier. Haar borstkas bezweek bijna onder de druk. Een geluidje, dat nog het meest weghad van een gewonde hond, verliet haar lippen.

Terug in haar kamer liep Daphne rusteloos heen en weer. Haar hersenen waren een brij van gedachten. Hoewel het nutteloos leek probeerde ze Chris nog eens te bereiken. Weer kreeg ze het niet voor elkaar. De man moest hem iets aan hebben gedaan. Ze zocht naar het alarmnummer van de Franse politie en belde. Het lukte haar niet om met de enkele Franse woorden die ze kende een verhaal te vormen. Een logische zin die niks met het bestellen van een gerecht te maken had werd al lastig. Gelukkig sprak de dame aan de andere kant van de lijn ook Engels. Met een stortvloed aan woorden overtuigde Daphne de vrouw van de noodzaak en ze stuurde een politiewagen naar het hotel. Daphne zou ze aan de bar van de lobby opwachten.

De barkruk zat ongemakkelijk. Alles aan haar lijf voelde ongemakkelijk. Ze keek op haar horloge waar de minuten tergend langzaam weg tikten.

'Nu weet ik nog steeds je naam niet.' Daphne verstarde bij het horen van het Haagse accent. 'Claudia,' kwam het er zwakjes uit. Daphne hoorde de kruk naast zich verschuiven en voelde de aanwezigheid van Rob. Ze beet op de binnenkant van haar wang. 'Claudia. Ik had meer een Priscilla verwacht.' Enigszins beledigd bij het horen van zo'n ordinaire naam had Daphne hem aangekeken. Een adrenalinestoot raasde door haar lichaam. Rob had zijn lubberende kleding verruild voor een net grijs pak. Chris zijn pak. Het zat hem te ruim. Als Chris hem aanhad gaf het hem een gewichtige uitstraling. Met het gestalte van deze man kwam het pak eerder armoedig over. Zeker met de kreukels er nog in. Daphne kreeg zin om hem te slaan. Rob bij zijn strot te pakken en hem te vragen wat hij met Chris had gedaan. Ze dacht aan de bloedspetters en beheerste zich. Ze heeft hier waarschijnlijk te maken met een moordenaar. Ze kan het zich niet permitteren ondoordacht te werk te gaan. 

'Er is hier een leuk dorpje in de buurt Claudia. Ik ga er nu net naartoe. Zin om een drankje met me te doen daar?' De radartjes in Daphnes hoofd, die in het afgelopen uur bijna oververhit zijn geraakt, sloegen op hol. Hij mag het hotel niet verlaten, schoot het door haar heen. Daphne moest tijd rekken. Ze deed haar best om Rob een liefdevolle glimlach te schenken.

'Ik zou hier wel graag een drankje willen drinken. Doe je met me mee Rob?' Bij het horen van haar eigen zoete stem draaide haar maag zich om.

'Dat lijkt me een goed idee. Dan hoef je ook niet zo ver te lopen.' Rob wees naar haar schoenen en lachte. 'Maar we hadden met de auto gegaan hoor.' Daphne slikte. Rob bestelde twee drankjes en begon gulzig te drinken. Aan zijn gele ogen te zien stond zijn lever op het punt te knappen. Als hij nog maar even wachtte. Eerst moest hij haar vertellen waar Chris is. Daphne speelde met haar onaangeroerde glas en staarde naar de televisie, hangend tussen de flessen sterke drank.

Er verscheen een beeld waardoor Daphne wilde schreeuwen. Ze deed er alles aan om niet te huilen. Balde haar vuisten, beet op haar tong. Ze probeerde diep en rustig te ademen terwijl ze naar een foto van Chris keek. Alleen zijn gezicht was te zien en een heel klein stukje van zijn hals. Lijkbleek. Daphne leek heel vaag de contouren van een kussen te kunnen onderscheiden in de witte achtergrond. Zijn ogen waren gesloten en zijn gezicht bezaaid met blauwe plekken. Het geluid staat niet hard en het Franse geratel is moeilijk te verstaan voor iemand die de taal nauwelijks beheerst. Toch kan ze het woordje 'mort' goed verstaan. Het betekent dood. Dat weet ze nog van de mavo. Mort deed haar denken aan moord. Daarna hoorde ze het merk van de auto. Ook kan ze eruit opmaken dat ze niet weten wie deze man is. Wie haar lieve Chris is. Er verscheen een nummer in beeld. Met een ruk draaide ze zich om naar Rob. Hij heeft ook naar het scherm gekeken. Er verschijnt geen enkele emotie op zijn gezicht. Ongeduldig keek Daphne naar de schuifdeur. Waar bleef die verdomde politie nou? Mort, mort, mort. De woorden herhaalden zich als een echo in haar hoofd. Rob leek het niet te merken. Hij bestelde nog een glas whiskey voor zichzelf. Tot Daphnes grote opluchting stapten er twee agenten naar binnen. Daphne stond op. Ze wankelde even. 'Weer die hakken? De drank kan het niet zijn. Je hebt nog geen slok op. Drink eens door meid. Ik lijk wel een alcoholist naast jou.' Rob bulderde om zijn eigen grapje en Daphne liep de agenten tegemoet. In het Engels legde ze rap uit als wie de man aan de bar zich voordeed. Wat ze heeft ontdekt op het portier en dat de man van wie zij de identiteit zoeken haar vriend is. De eigenaar van de Volvo. De kale agent knikte ondertussen steeds kordaat zijn hoofd terwijl de ander Rob in de gaten bleef houden. Die zat niets vermoedend te lurken aan zijn glas met een kromgebogen rug. Waarschijnlijk was het hem niet eens opgevallen dat hij geen gezelschap meer had. De politieagenten gebaarden naar Daphne dat ze moest blijven staan. Ze zag hoe de kale agent zijn badge aan Rob liet zien en hoe de andere man zijn handen achter zijn rug boeiden. Daphne volgde het drietal naar buiten. Naar de parkeerplaats waar de politieauto slordig geparkeerd stond. De agent met het haar duwde Rob zijn hoofd omlaag waardoor hij zich niet tegen het dak kon stoten. 'Betrapt,' riep Rob naar Daphne met een glimlach van oor tot oor voordat de deur dichtsloeg. Paniekerig wende Daphne zich tot de kale agent.

'Betrapt? Waarvoor? Wat gebeurd er nu?' De man keek haar kalm aan. Zijn blik ging van Daphne naar de auto's die in keurige rijen stonden opgesteld. Speurend bewoog zijn hoofd heen en weer tot zijn blik de donkerblauwe Volvo ving. Hij gebaarde dat Daphne mee moest komen. Daphne liep achter de agent aan en vroeg zich af wat hij wilde laten zien. Waarom moest dat bij de auto?

De agent knielde zich bij de bumper en wees naar een flinke deuk. Ook daar werd de donkerblauwe lak vermengd met donkerrood. Daphne bracht haar handen naar haar mond en vroeg zich af hoe ze dat heeft kunnen missen.

'Uw vriend heeft een ongeluk gehad. Hij week uit, volgens ooggetuigen voor een dier en knalde tegen een boom. Er is gelijk alarm geslagen. De ambulance was er eerder dan de politie. Ze hebben uw vriend in de ambulance moeten reanimeren. Ondertussen is de auto gestolen met al zijn spullen.'

'Maar hoe kan het dan dat deze dief kon inchecken onder Chris z'n naam?'

'Waarschijnlijk heeft uw vriend het boekingsbewijs uitgeprint en dacht deze man eens een nachtje door te kunnen brengen in een duur hotel.' Daphne denkt aan de kleding die Rob droeg. Aan zijn doorlopen ogen. Hij zag er inderdaad niet uit dat hij zich zoiets kon permitteren. Waarschijnlijk had hij niet eens een dak boven zijn hoofd en zag hij zijn kans schoon toen de Volvo onbewaakt langs de kant van de weg stond. Het hotel en de kleding was als een bonus die hij in zijn schoot geworpen kreeg.

'We gaan het hem allemaal vragen. Straks op het bureau. Maar voor die tijd brengen we u naar uw vriend.'

'Naar het mortuarium?' De agent keek Daphne onderzoekend aan. 'Naar het ziekenhuis. Uw vriend is buiten levensgevaar maar wel geopereerd.' Hoop vulde iedere vezel van haar lichaam.

'Maar ik hoorde mort.'

'Het dier is inderdaad geraakt.'