Jo moatte it wol sjen wolle

Toen ik student was had ik romantische ideeën over schrijven. Ik wilde schrijven, maar had geen flauw idee waarover. Dat veranderde in de loop van de tijd. Af en toe kwam er wel iets aardigs uit mijn pen. Lezersoproepen in kranten en weekbladen waren een stimulans om serieuzer aan mijn schrijfsels te gaan werken.

Iemand schijnt eens tegen Harry Mulisch gezegd te hebben: ‘Ik zou ook wel schrijver willen worden’, waarop Mulisch antwoordde: ‘Als je het wilt wórden, bén je het dus niet.’ Daar zit veel in. Talent en creativiteit zijn onontbeerlijk. Maar is dat voldoende? Voor een goed verhaal komt ook heel wat schrijftechniek om de hoek kijken. Er zijn maar weinig mensen die zo’n groot natuurtalent zijn, dat ze het zonder kennis van de techniek van het schrijven kunnen stellen.

Ik werkte heel wat schrijfboeken door. Aangestreepte passages gebruik ik nog steeds bij het nalopen en herschrijven van mijn teksten. Beginnersfoutjes werden minder vaak gemaakt, de verhalen werden beter. Ik ging gerichter lezen, met veel meer oog voor de techniek die de schrijver toepaste.

En nu buitelen vele ideeën over elkaar, die allemaal een plaats vinden in de kleine opschrijfboekjes die ik al jaren op zak heb. Om die allemaal uit te werken zou ik vele levens nodig hebben. Ik kwam er achter dat in alles een verhaal zit. Maar, zoals ons oude Friese buurvrouwtje Hyke eens zei: ‘Jo moatte it wol sjen wolle’. En zo is het maar net

Ik ken iemand die een goed boek schreef dat uitgegeven werd door een grote uitgeverij. Daarna had hij moeite om een onderwerp voor een volgend boek te vinden. Hij wachtte op ideeën, maar die kwamen niet. ‘Waar haal jij je de inspiratie toch altijd vandaan’, vroeg hij me. Ik geloof niet zo in inspiratie als iets waarop de schrijver of kunstenaar zou moeten wachten. ‘Geen inspiratie? Dat betekent dat het die schrijver aan techniek ontbreekt’, las ik ergens. Verhalen liggen immers op straat. De kunst is om dat te zien en vervolgens zo goed te verwoorden dat je zelfs ‘iets van bijna niets’ kunt maken.   

Een mooi voorbeeld vind ik het boek On Chesil Beach van Ian McEwan. Het gaat over een pasgetrouwd stel op de eerste avond van hun huwelijksreis. Een knullig diner in de bruidssuite van hun hotelletje, waarbij ze bediend worden door twee boerse obers, jongens uit een naburig dorp, vormt de aanloop naar ‘het grote moment’. Háár vervult, wat komen gaat, met afschuw en angst. Híj kan niet wachten tot de twee obers de tafel na het laatste gerecht hebben afgeruimd.

‘Het grote moment’ wordt een groot fiasco. Hij komt te vroeg klaar en ’bevlekt’ haar uitbundig. In paniek vlucht ze het hotel uit, het strand op. Het komt niet meer goed. Hun eerste nacht was ook meteen hun laatste.
 
Meesterlijk geschreven. Uitgesponnen tot een prachtige geschiedenis van 166 bladzijden. Eigenlijk zou je het in een paar woorden kunnen samenvatten. Een onervaren stel, een huwelijksnacht  en een bruidegom die te vroeg klaarkomt. Een ’ejaculatio praecox’. Meer had McEwan niet nodig om een goed boek te schrijven.

Inspiratie? Ik spreek liever over een combinatie van talent, creativiteit, fantasie, techniek én visie. ‘Jo moatte it sjen wolle’, daar gaat het om!

Peter Hein is als gynaecoloog in ruste werkzaam in het Radboud ziekenhuis in Nijmegen. Hij schrijft naast wetenschappelijke publicaties al veertig jaar verhalen. Daarnaast houdt hij een blog bij: 'Leven als God in Friesland'.