Vervolg van het interview met dichteres Lieke Marsman. Lees het volledige artikel in het vierde nummer van Schrijven Magazine van 2013. Bestel het nummer hier na.
’Ik bleef in je buurt, want je beste vriendin was zo knap.’
‘Dat is niet waar, maar dat werkte voor het gedicht heel goed.’
‘Toen we friet gingen eten heb ik mijn patatzak met de mayonaisekant / je gezicht in geduwd, daarna ben ik lachend het begijnhof uitgerend. / Ik voelde me uitstekend, maar voor jou was het anders, / en dat spijt me.’
Er zit een soort verlangen in naar iemand die jou de baas is. ‘Ik voelde me uitstekend’
Aan het slot ga je heel ver met die hond: ‘Ik liet mijn hond in je gezicht bijten en je bloedde als een rund. / Vergeef me. Je leek me zo lief en zo zacht die dag / en ik wilde alleen maar kijken of je dat echt was, zo lief / en zo zacht.’ De lezer zou kunnen denken: jij hebt behoefte aan een man die tegen je op kan.
‘Nee, zo zie ik het helemaal niet. Allereerst omdat ik dus helemaal geen behoefte heb aan een man die tegen me op kan. Het gedicht is zowel een grapje als geen grapje. Die jongen over wie de eerste strofe gaat, stuurde mij de variaties van Kenneth Koch op Williams en ik dacht: ik ga daar weer een variatie op schrijven. Hij zei: “Begin maar met sorry zeggen voor het feit dat je lesbisch was terwijl wij iets hadden.” Daar hebben we toen heel hard om gelachen. Hij woont nu in België en ik zou een keer langs komen. We hadden het erover dat we dan friet zouden eten, ik vind friet altijd een ontroerend gegeven, en ik dacht: hoe kan ik dat in eenzelfde stijl gebruiken? Het werkt goed in het gedicht, dat extreme. Dat met die hond is ook wel gebaseerd op iets wat echt is gebeurd, maar ik heb het gegeven naar mijn hand gezet, extremer gemaakt. Kenneth Koch vergrootte situaties in zijn gedicht ook heel erg uit: ik geloof dat hij iemands huis kapot maakt en al het geld uitgeeft dat iemand gespaard heeft voor de komende tien jaar. Dan zegt hij: “Sorry!” Maar mijn gedicht eindigt eigenlijk heel lief, vind je niet?’
‘De wind die je zo hindert / en je haar door de war maakt, // dat is de wind die je haar verwart; / het is de wind waardoor je niet / meer gehinderd wilt worden / als je haar in de war is.’
Vind je dat mooi?
‘Ja. Van wie is het?’
Het is van Faverey. Ik moest eraan denken toen ik bij jou las:
‘Wat die niet meer zei is / je bent een avond lang jong en mooi geweest // Toen ik mooi was, ben ik een avond lang jong en mooi geweest’
Faverey confronteert ons met taal; de ene uitspraak is niet de andere.
‘Dat is precies waar mijn paper over ging. Blanchot zegt dat als je iets in taal probeert te vatten, je niets zegt over de werkelijkheid. Het woord kat is niet de kat in de vensterbank, wie roos zegt houdt geen roos in handen. Soms moet je erkennen dat taal ontoereikend is, maar ik vind dat je de taal vervolgens toch maar moet gebruiken zoals we dat in het dagelijks leven doen, want we hebben geen andere manier.’
Je schrijft: ‘de taal is vreemd wreed’. Heeft dat met Blanchot te maken?
‘In het geval van dit citaat uit het gedicht, waar verder staat: ‘zegt dingen als: wanneer je je / alleen voelt, kun je wachten tot je een ons weegt’, is het een taalgrapje. Maar wat Blanchot betreft: je kunt de essentie van dingen niet in taal vatten, maar ik denk dat het ergens ook wel kan, omdat we elkaar begrijpen als we woorden gebruiken. Dat vind ik niet het wrede aan taal. Misschien vind ik het wrede aan taal juist dát we elkaar begrijpen en dat je daar misbruik van kunt maken. Je kunt dingen uitvergroten en je kunt heel gemene dingen zeggen. Taal is een heel sterk middel. Je kunt een bepaald gevoel verwoorden op een manier die het gevoel erger maakt, ook voor degene tegen wie je het zegt. Taal kan hard aankomen.’
Door Remco Ekkers