Vervolg van het interview met Julia Franck in het vierde nummer van Schrijven Magazine van 2012.

Uit de gedichten blijkt dat hij een vooruitziende blik had.

Hij heeft sterk gereageerd op het bouwen van de Berlijnse Muur. Hij zag toen reeds wat anderen pas twintig jaar later duidelijk werd. De onmacht, het gevoel zich in een doodlopende straat te bevinden. In zijn gedichten is te lezen dat hij sterke vermoedens heeft dat hij niet heel uit de situatie te voorschijn kan komen. Uit het laatste gedicht ‘Droom’ blijkt dat hij bang is dat hij zelf gedwongen wordt om mee te moeten doen. De regie van de staat over het individu. Het doordringen in de privésfeer.

Deze wordt gesymboliseerd door de onderhuurder, een agent van de Stasi, die Ella meerdere keren aanrandt.

De bewoners van de DDR zijn ideologisch, taalkundig, en in veel gevallen ook lichamelijk aangetast. Ik vind het altijd sterker als je het grote verhaal op de achtergrond betrekt op een of twee personages. Het wordt daardoor intenser, raakt de mensen meer.

In De middagvrouw is een volwassen vrouw aan het woord. Waarom mag Käthe in Rug aan rug háár woord niet doen?

Je kunt niet iedereen in ‘je familie’ recht doen. Ik wilde ditmaal uitsluitend vanuit het perspectief van de kinderen vertellen. Dat is natuurlijk al ingegeven door het feit dat ik de gedichten van oom Gottlieb als uitgangspunt heb genomen. Ella is heel

narcistisch, zij speelt met de wereld. Het is haar manier om te overleven. Zij gebruikt Thomas als vertrouwenspersoon. Hij vertelt, behalve in zijn gedichten, nauwelijks iets over wat hem beweegt. Hij is een binnenvetter, neemt de wereld op zijn schouders en lijdt daaronder.

Ella en Thomas zitten rug aan rug en Ella vertelt over hun vader. Maar veel herinneringen aan hem kan ze toch niet hebben?

Thomas was één jaar en Ella twee toen hun vader stierf. Ze verzint dus haar herinneringen. In eerste instantie ergert Thomas zich eraan, maar daarna gunt hij haar die gedachtewereld. Hij begrijpt bovendien dat ze hem met het verhaal een gedeelte van de vader schenkt die beiden erg missen. Missen, zonder hem echt gekend te hebben. Ella vertelt een verhaal en is het daarmee kwijt, maar in Thomas beklijft het. Het wordt zijn waarheid.

‘Zijn we alleen maar geschapen, scheppen we ons dan zo weinig zelf?’ zegt Ella tegen Thomas.

Het is de vraag naar het bestaan van een god, naar de lichamelijke genese en de omstandigheden waarin men geboren wordt. Maar ook de vraag wat een kunstenaar aan deze wereld kan toevoegen. Bestaat er zoiets als een vrije wil, en zo ja hoe kunnen we die inzetten?

De staat heeft al direct tegen het individu gekozen. Is de kunst van Käthe dus eigenlijk machteloos?

Dat is eigenlijk perfide. Zij is standvastig, gelooft op een bijna kinderlijke manier in haar kunst, hoewel ze ergens diep van binnen ook weet dat het onbegonnen werk is. Daar heeft Thomas enorme bewondering voor. Hopelijk kantelt daardoor ook de mening van de lezer ten opzichte van Käthe. De kunstenaars die in haar atelier komen, praten allemaal op deze wijze, als een soort ritueel wat doorgegeven wordt, haast als een gebed. Als kind heb ik me hierover al verwonderd en me afgevraagd wat daar werkelijk achter steekt. Misschien heb ik dat met dit boek proberen te onderzoeken.

Thomas zoekt steun bij zijn oom in het buitenland, maar vindt geen gehoor.

Mijn eigen oom Gottlieb had een oom in Amerika, familie in Engeland en diverse familieleden die als vaderfiguur konden dienen, maar niemand heeft zijn brieven serieus genomen. Ze hadden ook geen oplossing paraat en vertrouwden op zijn moeder. Bij de begrafenis maakten ze zich stuk voor stuk verwijten.

Door: Guus Bauer