Interview met Joke van Leeuwen uit Schrijven Magazine.Dit artikel is afkomstig uit het vijfde nummer van Schrijven Magazine van 2012. Bestel het nummer hier na.

Piepend gaat de hoge deur van het Antwerpse herenhuis open. Dichteres en (kinder)boekenschrijfster Joke van Leeuwen verschijnt in de deuropening, nadat ze over een berg spullen is heengestapt. Ze strijkt snel met haar hand door haar haar en maakt een haastige indruk. ‘O, hallo, goedemorgen,’ zegt ze zachtjes.

Een Vlaams accent heeft Van Leeuwen niet, ook al woont de van oorsprong Haagse alweer tien jaar in België. Na haar tiener- en studententijd in Vlaanderen woonde ze een tijdje in Nederland, maar ze zakte al snel via Maastricht af naar Antwerpen. Wanneer ze spreekt, maakt haar ‘g’ diezelfde reis van Zuid naar Noord en van Noord naar Zuid: soms is hij hard, soms zacht.

Joke Van Leeuwen wappert verontschuldigend met haar handen en schuift met een voet wat spullen aan de kant: ‘Kom binnen... Vanmiddag vertrek ik naar Curaçao. Ik ga voorlezen op scholen.’ Een korte stilte. ‘Dankbaar werk is dat. Ik kom mijn lezers graag onder ogen.’ Ze loopt in een vaart naar de woonkamer. De lichte kamer is gevuld met boeken. Meteen verandert er iets in de houding van Van Leeuwen. Haar bewegingen worden langzamer, haar blik rustiger. Ze voelt zich duidelijk prettig in haar boekenwereld. Omdat deze wereld geordend is? Omdat ze erin kan verdwijnen? Of omdat de boeken de tijd even stil lijken te zetten?

Beleefd glimlachend wacht ze op de vragen. Je zou haast vergeten dat deze bescheiden vrouw een oeverloos lange lijst van prijzen op haar naam heeft staan. Ze levert al sinds 1978 steengoed materiaal en wordt om die reden gelauwerd als schrijfster van proza en poëzie voor volwassenen, als kinderboekenauteur en als illustratrice. Zou haar inspiratie ooit op kunnen raken? Hoe kan het dat ze steeds weer een goed boek schrijft? Een gesprek met Van Leeuwen over haar werk, inspiratie, haar manier van werken, haar jeugd, kinderen, taal en nog veel meer.

Was je als kind al veel bezig met verhalen en tekeningen?

‘Wij werden als kind veelvuldig voorgelezen. Door mijn ouders, echte lezers, en mijn grootouders, die bij ons inwoonden. Ik had een gouden boekje uit een populaire serie voor kinderen. Ik hield van het verhaal uit dat boekje en dacht op een dag: als ik die tekens overschrijf, héb ik dat verhaal. Ik schreef een blaadje vol en liet het trots voorlezen. Ik herinner me nog dat ik diep verontwaardigd was toen mijn moeder begon met het lezen van het woordje ‘Copyright…’ Ik was te vroeg begonnen met overschrijven!' Ze lacht en vervolgt: 'Vanaf het moment dat ik kon schrijven, maakte ik geïllustreerde verhaaltjes. Ik heb nog schriften van de basisschool, waarin je tekeningen en teksten ziet staan. Ik was er altijd mee bezig. Ik kon niet zonder het tekenen, maar zeker ook niet zonder het schrijven.’

Toch koos je voor de kunstacademie. Je wilde kunstenaar worden?

‘Ik ging me daar echt richten op het maken van kunst. Eigenlijk raakte ik mezelf kwijt op de kunstacademie. Ik moest met andere kunstvormen bezig zijn, mocht mijn eigen weg niet gaan. Pas na mijn afstuderen ben ik weer gaan schrijven. Ik ging ook weer tekenen zoals ik dat zelf wilde. Ik vond de bron weer terug die uit mijn kindertijd stamde en ben begonnen met ‘De appelmoesstraat is anders’... Enfin, het bleek de juiste bron. De kijk van onderaf interesseert me. Observeren. Waarnemend schrijven. In mijn karakter zit nieuwsgierigheid. Ik blijf, hoe oud ik ook word, om me heen kijken. Ik ben nooit het type geweest dat het middelpunt van de groep was en een grote mond had. Ik bekijk de boel liever van een afstandje. Ik kan ook goed alleen zijn.’

Veel van je boeken worden door kinderen gelezen. Gevolg is dat je vaak naar scholen moet of kinderen treft bij optredens. Hoe vind je dat?

‘Er zijn kinderen waar ik van houd, er zijn kinderen waar ik niet zo van houd. Ik ben niet iemand die constant kinderen opzoekt. Maar ik merk dat ik wel graag op basisscholen kom. Ik houd van die pure nieuwsgierigheid. Kinderen zijn niet bang om hun eigen creativiteit te tonen.’

Hoe ga jij te werk wanneer je een verhaal of gedicht schrijft?

Ze denkt even na. ‘Ik heb wel eens een tekening gemaakt van iemand die schrijft en tekent. Het was een persoon met een open hoofd, waaruit bloemen en wilde dingen kwamen, het hoofd bloeide, terwijl het gezicht geconcentreerd bezig was. Concentratie is belangrijk voor mij. Ik heb wel eens een korte writersblock gehad: dat was op het moment dat er minder prettige dingen in mijn leven gebeurden en de concentratie daardoor wegebde. Gelukkig kwamen de ideeën uiteindelijk steeds op tijd weer terug.

Ik zit normaal gesproken vroeg aan mijn bureau. Ik begin om half 8 of 8 uur. Ik doe graag de deuren dicht in de kamer, zodat ik kan kruipen in dat wat ik doe. Als het goed gaat, ga ik normaal gesproken door tot een uur of 4,5. Ik schrijf tot ik het gevoel heb dat mijn hoofd niet meer helder is, dan stop ik ermee. Ik houd ook op wanneer ik weet hoe ik morgen weer verder moet gaan. Ik heb het nu over proza, hè. En proza begint meestal met een filmpje in mijn hoofd. Ik zie een personage of een situatie voor me. Ik maak aantekeningen en blijf er over nadenken tot ik het gevoel heb dat ik een basisgedachte heb en de personages me liggen. Dan begin ik met schrijven. Ik beschrijf alles wat in me opkomt. Ik vergelijk dit proces wel eens met een auto die met koplampen rijdt. Je ziet een stuk van de weg, je weet waar je heen gaat, maar zíet de weg nog niet. Door te gaan zitten, door me te concentreren en te schrijven, krijg ik ideeën.

Het zijn cadeautjes in mijn hoofd. Ik maak geen schema, ik wil juist nieuwe gedachten krijgen en dat werkt beter als ik echt bezig ben. Soms heb ik het gevoel dat ik de verkeerde kant op ga, dan gooi ik die tekst weg. Het is van essentieel belang streng voor jezelf te blijven. Meestal gaat het andersom: ik schrijf en merk dat er méér in zit dan ik dacht. Het pad wordt breder. Uiteindelijk herschrijf ik de tekst ongeveer drie keer, voordat ik vind dat hij af is. Zo heb ik het altijd gedaan. Vroeger, toen ik werkte met de typemachine, was dat wat omslachtiger dan nu. Ik zet een stuk hoger op de pagina, of lager, en plak en knip er op los. Vroeger moest ik dan een pagina opnieuw typen.

Bij poëzie gaat het anders. Dan begin ik bij een zin. Ik schrijf en vind een weg. Ik kijk paar uur later weer en doe het dan anders. Gedichten schrijven verloopt rommeliger dan verhalen schrijven. Bij mijn dan, hè. Ik blijf ook constant aan een gedicht denken tot ik inwendig een zeker gevoel krijg en denk: nu is het af. Bij proza gaat het net zo in de afsluitende fase. Ik voel vanzelf aan wanneer er genoeg is geschaafd. Typisch is het trouwens dat ik altijd vóórdat ik aan de 300 pagina’s toekom, vind dat een boek af is. Ik heb nog nooit een dikke roman geschreven.’

Je illustreert je boeken vrijwel altijd zelf. Maak je tijdens het schrijven die tekeningen al?

‘Ik maak de tekeningen nog niet tijdens het schrijven, ik schets ze niet eens. Dat doe ik om praktische redenen. Ik weet pas in een laat stadium hoe een boek er precies uit zal zien, na overleg met de uitgeverij. Ik moet tekeningen maken die in die conceptvorm passen. Ik denk al wel aan die tekeningen, ik sla ze op in mijn hoofd.’

Als kind las ik je boeken al en ik hoopte – zoals waarschijnlijk velen met mij – later net als jij zowel kinderboekenschrijfster als illustratrice te worden. Het leek zo leúk en gemákkelijk in jouw boeken.

‘Ik vind het belangrijk dat de tekst en de tekeningen vanzelfsprekend zijn voor de lezer. Het kan dat ik weken doe over een tekening, voordat ik tevreden ben, maar dat weet niemand. Of dat ik tijdens het schrijven van een boek telkens denk ‘O jee, waar gaat dit naartoe?’ De kunst is om het verhaal te presenteren als was het al klaar in mijn hoofd.’

Hoe kijk je terug op je eigen werk?

‘Mijn eerste boeken zou ik nu anders geschreven hebben. Ik ben veranderd, als auteur geëvolueerd. Inmiddels ben ik 34 jaar aan het schrijven. Ik lees vaak voor uit mijn eigen werk. Als je hardop leest, en een publiek voor je hebt zitten, ervaar je je eigen tekst vaak anders. Dan denk ik opeens ‘Hè, wat staat daar nou?’, maar meestal vind ik die nieuwe blik wel leuk. Boeken die me dierbaar zijn, zijn ‘Iep’ en ‘Toen mijn vader een struik werd’. Het laatstgenoemde boek vind ik bijzonder, omdat het onderwerp zo vertrouwd is.

Mijn grootouders aan de ene kant van de familie hadden in de Eerste Wereldoorlog Belgische vluchtelingen in huis, mijn andere opa en oma hadden Russische vluchtelingen in huis. Mijn ouders trouwden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, zij hadden geen rustige wittebroodsweken. Toen ik jong was, hadden mijn ouders Zuid-Afrikaanse vluchtelingen over de vloer. Zelf heb ik mensen uit Bosnië onderdak geboden. Veel recensenten dachten dat ik het boek schreef, omdat het onderwerp actueel was, maar dat klopte niet. Het moest eruit, het onderwerp zat juist in mezelf.

Maar er zit altijd wel iets persoonlijks in mijn werk. De titel ‘Iep’ ontstond in Maastricht, waar ik enkele jaren gewoond heb. Ik zat in het Theater aan het Vrijthof en woonde het concert bij van een jazz-zangeres. De klanken gingen van hoog naar laag, je kreeg er een bepaald gevoel bij, ondanks dat je niet alle woorden verstond. Ik dacht: weet je wat, ik noem mijn boek gewoon Iep met een uitroepteken. De eerste klank die het vogelmeisje uitstoot.’

En de uitgeverij vond die titel goed? Gaat dat meestal zo?

‘Ja, ze gingen er mee akkoord. Gelukkig, want de titel maakt kinderen nieuwsgierig. Maar het gaat niet altijd zo. Zeker niet. De titel ontstaat meestal schrijvend, niet zomaar in een concertzaal of op straat. Meestal zit ik achter mijn werktafel. En soms wil de uitgeverij de titel niet. Dan denken ze dat een bepaalde titel niet verkoopt. In andere landen veranderen ze de titel best vaak. In Duitsland willen ze ‘Iep’ niet, in Italië ook niet – ze denken dat mensen geen boeken met rare titels kopen. In Frankrijk behouden ze de titel weer wel. Nou ja, ik leg me neer bij wat men vindt.’

Neem je dezelfde houding aan als het gaat om het vernemen van reacties van recensenten op je werk?

‘Ik kan me goed neerleggen bij het feit dat mijn werk niet iederéén aanspreekt. Dat is nu eenmaal zo. De een vindt een speels getekend doekje op een letter (in ‘Kweenie’) grappig, de ander vindt het irritant. Ik lees recensies met veel interesse en opmerkzaamheid, maar uiteindelijk richt ik me op mijn lezers.’

Hoe bedoel je dat?

‘Ik vind het interessant wanneer ik door mijn boeken contact krijg met mensen die ik niet ken. Er is een bepaalde band ontstaan tijdens het schrijven en lezen. Ik vind de mensen die van mijn boeken houden vaak erg leuk.’ Ze denkt grinnikend na over haar eigen woorden: ‘Nou ja, het is zo. Het contact is vaak meteen goed. Veel van mijn lezers waarderen taalspel, net als ikzelf. Ik voel geestverwantschap met mensen die iets opgepikt hebben in mijn boeken. We hebben iets gehad. We zijn een kant opgeslagen waar we ons beiden prettig voelen… ‘

Ze kijkt enkele seconden dromerig naar buiten. ‘Een jonge theatermaker vertelde me dat ze door ‘Deesje’ een gevoel van vrijheid ervaren had in haar jeugd. Het boek hield ze in gedachten toen ze haar droom, het beroep dat ze nu had, najoeg. Dat raakt me wel…’ Ze kijkt naar haar boekenkast. ‘Het is mooi wanneer je beseft dat mijn werk niet alleen staat te verstoffen in de boekenkast, maar ook wel eens van invloed is op iemands léven, vaak in de opgroeiende jaren. Ik wil bijvoorbeeld ook laten zien dat je dromen waar kunt maken. Zo maakt Bobbel uit ‘Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden’ een lijst van dromen die ze uit probeert te voeren. Twee zussen schreven me eens dat ze in hun nare jeugd vertrouwen bleven houden in de toekomst door die lijst.’ Ze gaat rechtop zitten. ‘Weet je, prijzen winnen is fijn, maar ik word veel blijer van dit soort persoonlijke reacties.’

Je vertelde net dat je van taalspel houdt. Dat is duidelijk te zien in jouw werk.  Hoe komt het dat je zo met taal bezig bent?

‘Toen ik op mijn dertiende in België kwam wonen, was mijn accent opeens niet meer gewoon. Het was typisch Hollands. Ik vond dat niet vervelend, maar interessant. Ik ging meer letten op nuances in spraak en uitdrukkingen. Toen ik later eens op reis was in Suriname was, maakte ik me de taalnuances van daar snel eigen. Het fascineert me dat het Nederlands zo verschillend kan zijn. Ik heb eens in opdracht, voor Ons Erfdeel, een boek geschreven over de Nederlandse taal. Daarin heb ik het Nederlands zoals het búiten Nederland wordt gesproken en geschreven zeker ook verwerkt. Het hoort er absoluut bij.

Ik kom hier in België regelmatig op scholen waar kinderen twee- of meertalig zijn. Ik wil dan laten zien dat je ook kunt spelen met taal, dat het boeiend is om iemand in je klas te hebben die net wat anders spreekt dan jijzelf, dat je plezier kunt beleven aan taal en je niet alleen maar om de moeilijkheden hoeft te zuchten.’

Je kijkt graag verder dan de grens… Geldt dat ook voor je werk?

‘Ja. Ik vind het prettig om met meerdere disciplines te werken. Ik weet niet waarom, ik heb dat altijd al gehad. Toen ik stadsdichter was in Antwerpen kon ik, samen met vormgever Bob Takes, ‘in de ruimte schrijven’. Ik kon gedichten aanbrengen op plekken in de stad. Wanneer je op dagelijkse plekken poëzie aanbrengt, zorg je ervoor dat veel verschillende mensen er per ongeluk tegenaan kunnen lopen. Ik wil iederéén bereiken, 2-jarigen, maar ook 80-jarigen. In die tijd verscheen mijn gedicht in een tunnel van een kilometer lang. Dat vind ik mooi. Het gedicht is daar nu weggehaald, maar ik hoor vaak dat de mensen die het gedicht vaak passeerden het missen. Ik wil van literatuur zéker niets verhevens maken.’

Tegelijkertijd prikkel je bijvoorbeeld kinderen wel door in het boek ‘Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden’ zinnen te verstoppen als ‘Was het nog maar gisteren dan had ik morgen vandaag nog’…

‘Je moet kinderen niet onderschatten! Wanneer kinderen een jaar of 7 of 8 zijn, gaan ze filosoferen. Ze denken na over dood en leven. Ik heb ooit een gedicht gemaakt op basis van een zin van mijn zoon Rutger.’
Ze straalt wanneer ze vertelt over haar zoon: ‘Hij was nog heel klein, maar stelde de meest diepzinnige vragen. Dat gedicht ging zo:

Mama zegt/ hij op een morgen, als/ dinosaurussen nooit meer:/
bestaan, kan dat dan ooit/ met beren en met mensen/ook zo gaan en waar/heb jij mijn kleren klaargelegd?

Literatuur moet niet verheven zijn, niet voor de elite zijn, maar leent zich goed voor het bespreekbaar maken van moeilijke onderwerpen…?

‘Dat zijn inderdaad twee van mijn uitgangspunten. Ik wil iedereen bereiken, en tegelijkertijd constant niveau halen, constant iets diepgaands in mijn werk stoppen. Zo heb ik eens een gedicht gemaakt over kindermishandeling bijvoorbeeld. In de tijd dat ik stadsdichter was, heeft Tackus een ontwerp gemaakt, waardoor de laatste zin uit dat gedicht, ‘Zie wat ik zeg dat ik niet zeggen kan’, in de lijnen van een dak terechtkwam. Je moest op een welbepaalde plek gaan staan om de zin te kunnen lezen. Ik kreeg veel reacties hierop. Mensen namen letterlijk de tijd om in de dagelijkse haast stil te staan bij een zwaar onderwerp.

Ik vind het belangrijk om ook écht iets te kunnen betekenen met mijn werk. Zo doe ik hier in Antwerpen ook mee aan een project met betrekking tot eenzame uitvaarten. Om de zoveel tijd schrijf ik een gedicht. Het gedicht ga ik tijdens de uitvaart ook echt voordragen. Het is bevreemdend om te ervaren dat je dan na afloop alléén of met twee mensen achter de kast aanloopt. Ik vind het, in al zijn eenvoud, zinvol daar dan te zijn. Ik ben ontroerd wanneer er dan soms plotseling toch een buurman komt opdagen, of een oude kennis.

Iemand vroeg mij eens: ‘Mijn zoon is overleden, hij is verongelukt. Zou je iets voor hem willen schrijven?’ Sommige mensen roepen dan: ‘Dat zijn gelegenheidsgedichten, waarom doe je daaraan mee?’ Maar daar heb ik geen moeite mee. Die mensen hadden zo een enorm groot verlies geleden. Ze verloren hun zóón. Het minste wat ik kon doen was de ouders enigszins troost bieden in de vorm van woorden.'

Jouw personages zijn vaak avontuurlijke, tegendraadse dromers zijn, die positief zijn ondanks negatieve gebeurtenissen. Waarom zijn ze zo? Compenseren zij de zwarte kant van het leven?

‘Zeker. Het leven is niet leuk, maar heeft wel lichtpuntjes. Die lichtpuntjes benadruk ik. De personages zijn ook de tegenhanger van de donkere kant in míj. Ik ben best een tobber. Na de kunstacademie overwoog ik even om vrijkunstenaar te worden. Ik merkte dat zo een leven voor mij, vol somberte in de schilderijen, veel te serieus en te zwaar was. Ik had ontdekt dat mijn humor en mijn manier van praten mensen aan het lachen kon maken. Ik wilde zware kost gaan presenteren, maar dit keer licht opgediend, zoals ik ook gedaan heb bij het boek ‘Toen mijn vader een struik werd'. Het boek is geïnspireerd op het verblijf van de Bosniërs in mijn huis. Zij hadden het zo moeilijk, maar vertelden moppen en hielden zich staande door de kracht van humor. De machteloosheid kreeg geen vat op hen.’

De personages zijn dan wat optimistischer dan jijzelf bent, ze lijken toch vaak ook wel op jou… Ze hebben een grote fantasie, tekenen op de gekste plekken, bedenken spannende verhalen…

‘De bron van mijn personages zit in mij. Godzijdank lijken niet alle personages sprekend op mij. Dan was ik toch wel een vreemd persoon. Maar ja, het is zo: in elk verhaal, elk personage zit wel iéts van mij.‘

Heb je nog tips voor beginnende schrijvers?

Er valt een stilte. ‘Dat vind ik best een moeilijke vraag. Ik heb een tijdje schrijfworkshops gegeven. Er waren toen allerlei leuke deelnemers, maar er stak er een echt bovenuit. Dat was Tjitske Jansen, die nu ook is doorgebroken. Haar taalgebruik en invalshoek was origineler dan dat van de anderen. De een heeft een talent waar je niet onderuit kunt, de ander moet er hard voor werken. Maar als je denkt: ik kan het, dan moet je het zeker proberen. Als je onzeker bent, en denkt nog wat te moeten leren, dan kun je naar de Schrijversschool gaan of van die Script-beoordelingbedrijven aanschrijven. Je moet zeker niet bij de pakken neer gaan zitten. De tijden zijn denk ik wel moeilijker geworden voor beginnende schrijvers. Uitgevers steken hun tijd en energie liever in bestsellers, niet in debutanten en risico's.

Veel lezen vind ik ook belangrijk. Voorlezen ook, ook bij volwassenen. Het is goed om veel verschillende verhalen te kennen, veel woorden te zien of te horen… Het zorgt ervoor dat je scherp blijft.

Verder zweer ik bij zelfdiscipline. Je moet blijven werken en met vertrouwen, maar kritisch naar jezelf blijven kijken. Kan het beter? Als ik een boek af heb, leg ik het een tijdje weg totdat ik het zowaar vergeten ben. Dan kijk ik er nog eens met een frisse blik naar en kijk wat er nog beter kan. Een vriendin, die Germaanse talen heeft gestudeerd en veel leest, kijkt mijn manuscripten ook elke keer na. Van haar weet ik: ze geeft nuttig commentaar en zal niet slijmen. Mijn redacteur leest verder uiteraard ook met grote aandacht mijn manuscript. Ik hecht waarde aan haar oordeel.

Toen ik net begon dacht iedereen mijn criticus te mogen zijn. De een zei: ‘Je moet dit doen’, de ander zei: ‘Nee, je moet juist dat doen.’ Ik dacht dan: van waaruit praat jij nu eigenlijk? Stuur je werk dus alleen naar critici die ook iets te melden hebben. Maar geloof vooral in je eigen kracht. Je moet niet te gauw tevreden zijn.’

En weer kijkt ze me, net als aan het begin van het gesprek, afwachtend aan. Door mijn hoofd flitst de zin ‘Wie weet was het grote meisje stil van buiten en lawaaierig van binnen' uit 'Het weer en de tijd'. (p. 78) Als deze kunstenares een tekening van haar eigen gedachten zou maken, zou ze daar waarschijnlijk veel kleuren voor nodig hebben. Veel gevarieerde landschappen vol personages, ideeën, meningen, ervaringen, fantasieën… Dié wereld vol beweging gaat schuil achter de oprechte glimlach van deze observerende, zachtaardige schrijfster.

Joke van Leeuwen (1952) woonde in Brussel, Amsterdam, Maastricht, Zetten en Antwerpen. Zij studeerde grafische kunsten aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen en de Hogeschool Sint-Lukas Brussel in Schaarbeek, en geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel. In 1978 publiceerde ze haar eerste kinderboek (‘De appelmoesstraat is anders’). Er volgden nog vele kinderboeken. Vaak ging ze met haar eigen werk de theaters in. Ze was goed in het combineren van tekst met beeld. Voor volwassenen schreef ze romans en dichtbundels. Ze illustreerde haast al haar eigen werk. Ze won vele prijzen als schrijfster en illustratrice. In 2008 en 2009 was Joke van Leeuwen stadsdichter van Antwerpen. Momenteel werkt ze aan haar nieuwe roman 'Feest van het begin'. Deze roman zal in de zomer verschijnen bij uitgeverij Querido. De persoonlijke website van Van Leeuwen is www.jokevanleeuwen.com.

Door: Mirthe Smeets