Door: Birgit

Vandaag gaat Olek naar de haaien. [1]
‘Maar die zijn geváárlijk, Olek,’ zei papa. ‘Ze hebben duizend gemene tanden!’
Daarom neemt Olek zijn plastic zwaard mee. ‘Mama, wacht!’ roept hij.
Mama huppelt over de stoep. ‘Lekker een dagje uit, Olek. Naar het Zee Aquarium. Papa bleef liever [2] thuis.’
‘Ik ook!’
Mama is nergens bang voor. Niet voor onweer of nijdige [3] wespen. Haaien vindt ze zelfs lekker eng.
Olek zwaait met zijn zwaard. Vandaag moet hij mama beschermen. [4]

‘Olek? De haaien wonen in een gewoon huis. Net als wij.’
‘Nee toch, mama?’
‘Nee? Zie je die bomen? Daarachter is het. Gek hè. Zomaar een vissenfamilie in de straat.’ [5]
Mama wijst naar het zwarte huis met de zwarte luiken. Voor de deur staan kinderen met rode wangen en opa’s en oma’s en overal moeders die gapen achter hun hand.
‘Iedereen naar de haaien!’ schreeuwt Olek.
Het meisje voor hem gilt. Die is nog banger dan hij. Hij doet even een zeemonster na.
‘Genoeg,’ zegt mama.
‘Als ik een krentenbol mag,’ fluistert hij. ‘Die verscheur ik met mijn duizend tanden.’ [6]
Dan wordt het meisje zo bleek als een spook.

Het is een beetje donker in het Zee Aquarium. Olek probeert erdoorheen te kijken. En eronderdoor. Maar de schemer schemert gewoon door. Die houdt vast niet van glurende jongetjes.
‘Mama, doe jij de lamp aan? De lamp moet aan.’
‘Nee, dappere ridder. Nergens aankomen. We zijn op visite.’ [7]
Hij loert rond. Loeren de haaien ook naar hem?
‘O, als ze maar ontbeten hebben,’ zei papa. ‘Haaien lusten geen witbrood met jam. Alleen rauw vlees. Met bot en al! En vís, met graat en al! En soms een roze mensje.’
‘Onzin,’ zei mama toen. Maar dat zegt ze vaak tegen papa.
Mama kriebelt in zijn hand.
Hij kriebelt terug. ‘Ik ben de haaienvreter, mam.’
Mama glundert, terwijl [8] het was gejokt. Want mama houdt van stoere mannen.

Daar heb je de buurvrouw. Als ze in zijn wang knijpt steekt hij zijn tong uit. 
‘Een dagje uit, Olek?’ [9]
Niks zeggen. Zacht bijt hij in mama’s pink.
‘Nog even, lieve haai.’ [10]
‘Ik moet de haaien toch voor je verslaan,’ fluistert hij. [11]
‘Straks.’
‘Nee nu, mama.’
Hij loopt van haar weg. Net als bij verstoppertje. Maar ze roept niet ‘ik kom’ zoals anders. Ze gluurt ook niet tussen haar vingers door om te zien of hij weg is.
Dan is hij zomaar verdwenen. [12]

Nergens een haai te zien, nog geen kleintje. Alleen bezoek in alle kamers.
‘Oooh, wat mooi...’ zuchten de mensen. ‘Kijk, een zeester, een meermin, een zeegod.’ [13]
En nergens gordijnen of schilderijen, geen zachte stoelen... [14] Maar wel achter elke deur een aquarium. En teeveetjes waarop Olek zichzelf ziet. Hij steekt zijn zwaard naar voren. Daar is het spookmeisje weer. Ze slurpt rode limonade.
‘Olek? Een slok in ruil voor een zoen. Nu ben ik een prinses.’ Ze steekt een roze handje naar voren.
Nee. Ridders zoenen geen prinsessen. Nee. Ze duwt haar vingers tegen zijn mond. Roze handjes ruiken zoet, heerlijk zoet...
‘WAAAH!’ brult hij. Haar appel valt. [15]
Dan trekt een grauwe hand het meisje weer mee.
‘Ik ben niet bang voor beren,’ zingt Olek.
‘En niet voor leeuwen! [16]
En niet voor meisjes!’
Maar zonder mama krijgt hij kippenvel. 

Boven aan de trap is een glijbaan die kronkelt als een paling.
Er klopt een meisje op Oleks schouder. ‘Terug kan niet,’ zegt ze. ‘Dat mag niet. Dit is trouwens alleen voor groten.’
‘Straks komen de haaien,’ fluistert Olek.
‘Ben je je moeder soms kwijt?’
Olek knikt. ‘Opgevreten. Door een haai.’ [17]
‘Die lusten anders alleen jongetjes zoals jij.’
Het meisje doet een zeemonster na. Ridder Olek doodt haar met zijn zwaard. Dan roetsjen ze samen van de glijbaan.

Een groep kinderen holt voorbij. Olek holt met ze mee. Wat is er achter die ruit? Ineens wordt hij opgetild.
‘Zo beter, edelman?’ vraagt iemand. [18]
Er staat een zandkasteel. Met echte torens en een vlag. Er is ook een kleine zee met woeste golven.
‘Haaien,’ zegt Olek.
Dan schieten de kinderen weg. Zigzag als vissen. Omdat hij haaien zei?
Op zijn tenen gaat hij verder. Misschien zijn de haaien niet eens thuis. Zijn ze een dagje naar het strand. Hij trekt aan vreemde handen. Zijn schoen is los. Dat is erg gevaarlijk.
‘Vastmaken. Anders breek ik mijn nek, zegt papa.’
Maar de handen schudden zich los en verdwijnen in mouwen en zakken. [19]
‘Mama?’
Nu moet ze hem komen helpen.
‘Máma!’
Speelt ze soms verstoppertje? Ze komt toch altíjd als hij roept?
‘Kom dan, mama! Kom dan!’
Maar nergens wapperen handen.

Dáár. Plotseling zijn ze er! De haaien! Voor hem en opzij! Overal! Waar is zijn zwaard? Wáár! Zijn zwaard is kwijt!
‘Mama, vlug hand,’ schreeuwt Olek. ‘Hand!’
De haaien zijn met veel. Ze draaien zich allemaal naar hem toe. Door het groene water zweven ze op hem af. Met hun fletse ogen staren ze hem aan. Ze lachen hun duizend gemene tanden bloot.
‘HA HA, OLEK!’ [20]
‘MAMAAAA!’ gilt Olek. 

‘Gut,’ [21] zegt een meneer. ‘Een verdwaald riddertje. Ik zal je moeder zoeken hoor. Ze is vast ook op zoek naar jou. Hier, een zakdoek voor je tranen.’
Olek snuit zijn neus.
‘Alsof er een olifant trompettert,’ [22] lacht de meneer.
‘Mama zit in een haai,’ zegt Olek. ‘En iemand heeft in mijn broek geplast.’
‘Iemand?’ vraagt de meneer. ‘Nou nou.’ Hij kijkt rond. ‘Moedertjelief? Maak eens een geluidje.’ [23]
De meneer pakt Oleks pols. Hij heeft een knuist zo ruw als hout. Als een koeientong zo ruw.
‘Ik ben niet bang voor haaien,’ zingt hij.
‘Ik ook niet,’ zingt Olek.
‘O moedertje.’
‘O moedertje.’

  • [1] erg leuke openingsregel!
  • [2] ik zou hier kiezen voor ‘blijft’ in plaats van bleef.
  • [3] is nijdig niet een te moeilijk woord?
  • [4] dat geloof ik niet, ze is niet bang.
  • [5] hier mis ik echt de prenten.
  • [6] leuke herhaling.
  • [7] onduidelijke uitleg.
  • [8] vanaf ‘terwijl’ schrappen.
  • [9] dat is natuurlijk een domme vraag en het is leuk dat hij geen antwoord geeft.
  • [10] dit vind ik ongeloofwaardig.
  • [11] ik blijf dan ‘waarom’ denken.
  • [12] ongeloofwaardig! Hij is bang in het schemerdonker en bang voor de haaien.
  • [13] ongeloofwaardig. Zorg dat je maat houdt.
  • [14] deze suggestie is moeilijk te volgen.
  • [15] hij moet de appel oppakken.
  • [16] het is logischer als hij zegt: vissen, haaien en meisjes.
  • [17] ik geloof dit niet, hij is voor zo’n gedachte te bang.
  • [18] deze persoon typeren en zegt hij echt ‘edelman?’
  • [19] vervreemdende formulering, leuk.
  • [20] je moet duidelijk maken dat de haaien dat volgens Olek denken.
  • [21] goed dat je hem een eigen taal wilt geven, maar wel een beetje een erg vreemde taal.
  • [22] zie vorige opmerking.
  • [23] zie vorige opmerking.

Commentaar

Beste Birgit,

Je hebt de tekst van een prentenboek ingestuurd en dat is een half product. De prenten en de tekst samen vormen een geheel, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze versterken elkaar, geven commentaar en werken samen.

Het is dus onmogelijk om iets te zeggen over uitsluitend een prentenboektekst. Zeker als het, zoals in jouw geval, ook geen uitwerking bevat van je ideeën rondom de illustraties. Hoe het prentenboek beleefd gaat worden, staat of valt met de illustraties. En die missen we. Onmogelijke opdrachten zijn soms leuk. Toen ik las dat de hoofdpersoon van je prentenboek Olek Potzneusiedl heet, moest ik glimlachen omdat dat een behoorlijk onmogelijke naam is voor kleuters en daarom juist leuk.

Wat is het?
Een prentenboektekst over de kleuter Olek Potzneusiedl die samen met zijn moeder naar de haaien gaat. Het gaat over een jongetje dat zich voor zijn moeder groot wil houden. Hij is bang, maar overschreeuwt zichzelf om indruk op haar te maken.

Wat vind ik al goed?
Je eerste zin, ‘Vandaag gaat Olek naar de haaien.’ vind ik leuk. De volwassen voorlezer zal dit een prettige openingszin vinden. Het is ook waar, want Olek gaat met zijn moeder naar het aquarium.

Je hebt soms prachtige en goed ingeleefde observaties. Als ze voor de deur van het aquarium staan, schrijf je bijvoorbeeld: ‘overal moeders die gapen achter hun hand.’ En als je de schemering in het aquarium beschrijft, noteer je: ‘het is een beetje donker in het Zee Aquarium. Olek probeert erdoorheen te kijken. En eronderdoor. Maar de schemer schemert gewoon door. Die houdt vast niet van glurende jongetjes.’

Het idee achter het verhaal en de prenten die ik me erbij kan voorstellen – in de schemering, de glanzende vissen, de mensen die ze er ontmoeten – kunnen een sfeervol prentenboek gaan opleveren.

Wat vind ik voor verbetering vatbaar?
Je hebt nog te veel lijnen, te veel ‘ruis’ in het verhaal, volgens mij. Je verhaal wordt sterker als je keuzes maakt. Waar gaat je verhaal over? Is het waar dat het gaat over Olek die bang is maar zich overschreeuwt om indruk op zijn moeder te maken? Of gaat het ergens anders over?

De huidige lijnen die ik onderscheid: het vertrek naar en de aankomst bij het aquarium; de ontmoetingen onderweg en in het aquarium; Olek die met zijn zwaard in de hand een fantasiespel speelt tegen en met zijn angsten; het oog in oog komen te staan met zijn grootste angst, namelijk de haaien, helemaal in zijn eentje; en het broekplassen en de reactie van een omstander en zijn moeder hierop.

In combinatie met de illustraties is het best vol en veel. Persoonlijk zou ik focussen op de lijn van Olek met zijn moeder. Ze wil hem bij zich houden, maar hij is ook beweeglijk. Ze wil hem meenemen naar spannende dingen, maar ze is ook lief en begripvol. Olek wil haar held zijn, de haaien voor haar verslaan, maar hiervoor moet je nog een goede reden geven, want de moeder is niet bang, dus het is onnodig.

Olek wil dapper zijn, maar voelt ook hoe spannend alles is. Hij heeft zijn moeder wel nodig en niet nodig. Dat geeft een spanningsveld. Hierbinnen zou ik je verhaal vertellen.

Voor mij zijn de lijnen met de ontmoetingen met andere mensen afleiding. Het gaat om moeder, Olek en de haaien. De durf en de angst.

Welke vragen heb ik nog?
Het einde snap ik niet. ‘Blijf je nu voor altijd bij me?’ Dat was eigenlijk nooit een vraag. Ze zijn zo vanzelfsprekend samen. Dat hij wegloopt in het aquarium vind ik dan ook een ongeloofwaardig moment en helaas is het een belangrijk moment binnen het verhaal.

Hij fluistert ook wat in haar oor. Erg leuk dat je besloten hebt om dat niet te zeggen. Dat is een charmante schrijverstruc, maar dan moet je er wel voor gezorgd hebben dat wij kunnen vermoeden wat hij zegt. En ook als hij daarna nog wat weet, dan moeten wij een idee hebben wat dat kan zijn. Ik heb dat niet. Daardoor begrijp ik het einde niet en sla ik het prentenboek onbevredigd dicht.

Misschien heb ik dan wel ontzettend genoten van de illustraties en de combinatie van de illustraties met de tekst. Maar dat kan ik nu niet zeggen. Aan het einde van deze onmogelijke opdracht weet ik dus dat mijn commentaar je geen recht doet, maar ik toch hoop dat je er toch iets aan hebt.

Veel succes met het verder denken

Mireille Geus

Je vindt de rubriek Kidlit in Schrijven Magazine.