Wat is het geheim van een goed tweegesprek? Theaterauteur en regisseur Don Duyns verzamelde voor zijn boek Dialogen schrijven de beste artikelen en teksten op dit gebied. Een voorpublicatie.

Wie een goede dialoog kan schrijven, kan zichzelf de rest van zijn of haar leven waarschijnlijk wel van een inkomen voorzien. Goede dialoogschrijvers zijn zeldzaam. Of het nou om een nieuw theaterstuk, een spetterende novelle, een korte film, afleveringen van een slepende soapserie, een wekelijkse strip of een speelfilm gaat: al die personages moeten praten. Liefst in hun speciale taal (idiolect), met hun eigen ritmiek – kortom met hun eigen kenmerken.

In 'Twee cowboys' (beter bekend onder de filmtitel 'Brokeback Mountain') gebruikt Annie Proulx een minimum aan taal voor haar twee homoseksuele veedrijvers. Ze hebben seks met elkaar in een tentje, maar spreken er nooit over. Dit geeft een mooie wrijving: de telkens oplaaiende passie in contrast met emotioneel geladen, maar droge uitwisselingen als:

‘Nou, ik zie je nog wel eens, denk ik.’ De wind blies een lege voederzak door de straat, die uiteindelijk onder de truck verzeild raakte.
‘Zeker’, zei Jack, en ze gaven elkaar een hand en sloegen elkaar op de schouder, waarna ze opeens tien meter van elkaar verwijderd waren en er niets anders op zat dan elk een andere kant op te rijden.

Vooral dat korte ‘zeker’ is in al zijn understatement prachtig. Zeker? Het is voor Jack van levensbelang dat ze elkaar nog vaker zien, honderden keren liefst. Maar door haar personage weinig woorden te geven, versterkt Proulx de interesse van de lezer, terwijl ze tegelijkertijd een heel helder type schetst: in zichzelf opgesloten, broeierig, boers, bars. Dit soort schrijven ziet er makkelijk uit als het eenmaal op papier staat, maar dat is het niet. In feite is het hondsmoeilijk en razend knap. ‘Nou, ik zie je nog wel eens, denk ik.’ ‘Zeker.’ Tien woorden die een wereld schetsen.

Karakters tonen zichzelf in hun taal. Een man die zichzelf voortdurend herhaalt, zit vast in een slopend patroon. Een meisje dat frases gebruikt als ‘dan heb ik zoiets van’ en ‘duh’ is geestelijk waarschijnlijk nog niet helemaal volwassen. Een vrouw die elke zin van haar man vroegtijdig afmaakt is van het dominante type. Een man die geen persoonlijke voornaamwoorden gebruikt is óf Jerommeke (‘Moet nu dit rotsblik optillen’) uit Suske en Wiske, óf hij heeft enorme haast.

Op straat 
Dat zou je zeggen en dan kan iedereen het. Gewoon met je notitieboek de straat op en pennen maar. Het is een misverstand om te denken dat het zo werkt, zoals er vele misverstanden zijn rondom dialogen schrijven. Natuurlijk hoort elke schrijver prachtige zinnen op straat. Soms kunnen ze het startpunt vormen van een geslaagde scène. Meestal zijn ze echter niet direct bruikbaar, maar maken ze deel uit van de humuslaag die elke auteur in zijn hoofd heeft: het Grote Zinnenarchief.

Schrijven is toch nog altijd schrappen, stileren, ritmiek en variatie aanbrengen, naar betekenis zoeken. Daar voldoet een gewoon gesprek op straat nooit aan, hooguit wat flarden van zo’n conversatie.

Zelf heb ik ooit het volgende in de tram gehoord, van de ene jonge vrouw tegen de andere: ‘Iedereen wordt tegenwoordig maar zwanger.’

Die zin kon ik mooi gebruiken in een toneelstuk, De jaren twintig!!, waarin ik de tijdgeest probeerde te vangen. Maar vaker zijn zinnen die je hoort niet geschikt. Je moet ze stileren, doormidden breken, oplengen, onherkenbaar verminken – om met Gerard Reve te spreken: je moet er je Geheel Eigen Wil mee doen. Ook onze volksschrijver was trouwens sterk in dialogen, getuige bijvoorbeeld het volgende fragment uit Werther Nieland, waarin hij perfect de dwangmatige spraak van het vroegwijze jongetje Werther weet te treffen:

‘We kunnen beter iets anders doen’, zei ik. ‘Er moet trouwens een club opgericht worden; dat weet jij misschien ook wel. Dat is heel belangrijk. Dan blijven we hier en richten hem meteen op.’
Ik zei deze zinnen zacht, maar gejaagd, waarbij ik Maarten voorzichtig aankeek. ‘De voorzitter moet iemand zijn die al eerder clubs gemaakt heeft’, zei ik. ‘Die benoemt meteen een maker. Dat is iemand die goed dingen kan bouwen. Die maakt voor het bestuur en de voorzitter allerlei dingen, die ze mogen houden. Hij moet ook een lamp maken die niet uit kan gaan.’

Dat Maarten, de beoogde maker van de op te richten club, geen antwoord geeft, maakt deze dialoog des te mooier. Er spreekt daardoor ook iets wanhopigs uit de woorden van Werther: hij heeft dringend een medestander nodig, maar die vindt hij op deze manier niet. Ook mooi is de opzettelijke onbeholpenheid van Werthers taal: ‘De voorzitter moet iemand zijn die al eerder clubs gemaakt heeft.’ Het tekent precies het jochie dat zich intelligenter wil voordoen dan hij is. Ook in de mooie toneelopvoering die er ooit van Werther Nieland is gemaakt door Toneelgroep Amsterdam (TGA) knisperde de taal dat het een aard had.

Dialogen schrijven leren 
Schrijven is geen koken, al zijn er mensen die beweren van wel. Er is geen vaststaand recept waarmee je altijd tot een smakelijke dialoog komt. Ten eerste is het van belang dat je je ervan bewust bent voor welk medium je schrijft. Een toneelstuk stelt heel andere eisen dan een film of een stripverhaal. En voor eisen stellen kun je ook invullen: biedt heel andere mogelijkheden. In deze bundel geven autoriteiten op hun gebied tips voor elk medium.

Je kunt er lang en kort over praten, maar een dialoog zorgt ervoor dat fictieteksten boeiend zijn om te lezen. Wat romans, films, boeken, strips echt de moeite waard maakt is mensen te horen praten, of het nou prinsen, geesten of zelfs fabeldieren zijn. Een dialoog zoomt in, toont intermenselijk contact.

Subtekst
Voor sommige auteurs is subtekst heilig: datgene wat onder de tekst begraven ligt, maar wel voelbaar is. Dingen kunnen soms niet gezegd worden door sociale conventies, familieverbanden of regels. Iemand zegt bijvoorbeeld tegen een concurrente bij Holland’s Next Top Model: ‘Wat aardig dat je die bloemen voor me hebt meegebracht, Elsa.’ De subtekst is: ‘Ik haat je, bitch, en zou je je ogen uitkrabben als ik daar niet voor in de gevangenis zou belanden.’

Voor andere auteurs is het totaal niet van belang; die laten het aan acteurs of lezers over om zelf betekenis toe te kennen aan de tekst. Voor beide gedachten is iets te zeggen.

Een van de sterkste dialogen uit de toneelgeschiedenis gaat zo:

BERNARDO
Wie daar?

ALFREDO
Dat vraag ik jou.

Kijk: briljant in al zijn eenvoud. Als je tenminste weet dat er een spook ronddwaalt over de kantelen van slot Elsenoor en dat deze beide soldaten bang zijn. Niet alleen voor het spook, voor alles, dus ook voor elkaar. Shakespeare – want hij noteerde deze woorden aan het begin van Hamlet – wist hoe je een stuk moest beginnen: je zit meteen op het puntje van je stoel. Onrust, onveiligheid, waanbeelden: precies waar het stuk over gaat.
Ook prachtig – en haast versleten klassiek – is de volgende mantra uit Wachten op Godot van Beckett:

ESTRAGON: Wat doen we?
VLADIMIR: We wachten op Godot.

Ook meteen een mooi voorbeeld van een dialoog die aan een heleboel regels níét voldoet. Zo wordt er letterlijk informatie verschaft, zit er weinig tot geen subtekst in deze woordenwisselingen en levert de dialoog geen enkele aanzet tot voortgang in de plot. Nee, het is wat het is: deze mannen wachten op Godot, zoals de titel ons al vertelde, en dat is precies wat ze benoemen. Maar wat een mooie zinnen. ‘Wat doen we?’ ‘We wachten op Godot.’ Dat is toch mooier dan: ‘Wat doen we?’ ‘We wachten op een plakje worst.’ Hoewel dat laatste in een absurdistisch drama over honden niet zou misstaan.

Voor elk genre – en dat zal de lezer in deze bundel zeker ervaren – gelden weer geheel eigen wetten. Waar in film het adagium show, don’t tell nog steeds opgeld doet, hoeft de romandialoog niet per se voorleesbaar te zijn en heeft de toneeldialoog juist klank en kleur nodig.

Een openingszin kan dienen om iemand te versieren, te schofferen, te paaien, te complimenteren, af te wijzen, te bekeren, voor je te winnen, te bekritiseren, of om de weg te vragen. De reactie op die zin kan ook weer uit al die varianten – plus talloze andere – bestaan. Het aantal mogelijkheden is dus onbeperkt.

Boeken uit de schrijfbibliotheek zijn hier te bestellen.

Uitgeven