Door: Nieske

Er woonde eens, lang geleden op een ver eiland een kwaaie reus. Hij heette Bauza.
De reus was zo kwaad omdat hij steeds zo’n honger had [1]. Hij was een grote reus en had dus ook een grote maag. Die maag knorde van honger. De reus ging met grote stappen over het eiland en stal waar hij kon eten van de mensen, maar ’s avonds had hij nog niet genoeg en kon hij van de honger niet slapen [2].
Geen wonder dat de bewoners van het eiland kwaad op hem waren, want door Bauza hadden ze amper eten voor hun kinderen en zich zelf.
Ze waren zo boos dat ze hem een pak slaag wilden geven om hem het stelen af te leren. Maar hoe moesten ze dat doen [3]?
Ze gingen een oude wijze vrouw, Pienternel heette ze, om raad vragen. Pienternel vond dat pak slaag niet zo’n goed idee.
“Bauza steelt van ons omdat hij zo’n honger heeft”, zei ze [4].
“Als wij er nu voor zorgen dat hij genoeg te eten krijgt, laat hij ons vast met rust. Hij moet echter wel werken voor dat eten, anders verveelt hij zich maar, en wie weet wat hij dan doet.”
Iedereen vond dat een goed plan en de volgende dag gingen ze in optocht met Pienternel voorop naar het hol in de bergen waar Bauza woonde.
Pienternel legde hem hun plan voor.
Bauza krabde zich eens achter de oren, hij had nog nooit van zijn leven gewerkt, maar haast ook nooit genoeg te eten gehad. Hij wilde wel weten wat hij dan te eten zou krijgen.
“100 pannekoeken [5]”, zei Pienternel. Ze wist dat Bauza gek was op pannekoeken maar niet wist hoe hij ze moest bakken [6].
“Ik slaap er nog een nachtje over [7]”, zei hij, alhoewel het water hem in de mond liep als hij aan die pannekoeken dacht. Maar werken…
Toen zijn maag ’s nachts weer rammelde van de honger was het besluit gauw genomen. De volgende dag stapte hij naar het eerste het beste dorp en zei: “Ik neem jullie voorstel aan. Jullie moeten me dan wel eerst tien pannekoeken geven want met een lege maag kan ik niet werken.”
Dat werd afgesproken.
Pienternel bakte tien pannekoeken en daarna werd de reus aan het werk gezet. Alle mensen uit het dorp kwamen kijken, ze waren benieuwd hoe sterk Bauza was. Tot nu toe waren ze altijd bang voor hem geweest en weggekropen als ze hem hoorden aankomen.
Bauza moest de akkers omploegen, emmers water uit de put scheppen, bomen verplanten en ga zo maar door.
De dag vloog om. ’s Avonds kreeg Bauza 100 [8] pannekoeken die de vrouwen uit het dorp voor hem gebakken hadden.
Hij had nog nooit zo lekker gegeten en ging met een volle maag slapen.
Er waren zes dorpen op het eiland en iedere dag ging Bauza naar een ander dorp om te werken. In dat dorp kreeg hij dan 100 pannekoeken.
Zondags was hij vrij, maar kreeg hij toch 100 pannekoeken [9].
Doordat Bauza nooit meer honger had en plezier kreeg in zijn werk werd hij een aardige reus. Niemand was meer bang voor hem. Kinderen leerden hem liedjes die hij dan onder het werk zong. Als er ergens een feest was mocht hij ook komen.
Op een dag, hij was toen al duizend jaar, ging hij slapen en werd niet meer wakker.

  • [1] Deze zin zou ik schrappen. Dat is spannender.
  • [2] Wat deed hij dan?
  • [3] Is het niet logischer dat een groepje dappere en verantwoordelijke bewoners naar hem toegaat om het hem te vragen?
  • [4] Dat is geen grote verrassing! Waarom pakken ze dat nu pas aan?
  • [5] Pannenkoeken.
  • [6] Ongeloofwaardig.
  • [7] Ongeloofwaardig.
  • [8] 90? Pienternel had er al tien gebakken.
  • [9] van wie?

Commentaar

Beste Nieske,

Elk verhaal bestaat uit een begin, een midden en een eind. Sommige schrijvers beginnen met het einde en werken terug naar het begin. Anderen werken chronologisch en sommigen werken vanuit een detail naar een geheel. Eigenlijk zijn er zoveel manieren om een verhaal te schrijven als er schrijvers zijn. Maar wat vaststaat is begin, midden, einde.

In het begin van een kinderverhaal heb je personages in een situatie nodig. Vanuit die situatie ontstaan problemen, wensen, verlangens, vragen, een zoektocht, een conflict. Hoe je personage die het hoofd biedt, beslaat meestal het middendeel. Het einde laat zien wat er door het middendeel is gebeurd met je personage. Een personage kan een persoon zijn van vlees en bloed, maar ook een reus, een tor, een slak of een alien. Wat je in alle gevallen probeert te bereiken, is dat kinderen zich identificeren zodat ze gegrepen worden door een verhaal. 

Wat is het?
‘Bauza’ is een sprookje over de reus Bauza die altijd honger heeft. Ik denk dat het voor kinderen vanaf vier jaar geschikt is.

Wat vind ik al goed?
In dit verhaal zie ik mogelijkheden. Je idee is leuk. De reus Bauza is een geschikt karakter voor in een verhaal. Dat hij altijd honger heeft, is herkenbaar voor jonge kinderen. Je hebt een duidelijk verhaal in gedachten. De reus die door de honger kwaad is en lastig, krijgt de juiste hulp aangeboden en wordt van een onbegrepen buitenstaander een geliefd en nuttig figuur op het eiland. De boodschap: kijk verder dan je neus lang is en probeer problemen creatief op te lossen, ligt er niet te dik bovenop.

Wat vind ik voor verbetering vatbaar?
Je verhaal wordt sterker als je in het begin meer tijd neemt om de kwaadheid die Bauza voelt en de overlast die hij geeft voelbaar te maken. Je begint wat mij betreft het verhaal aan het einde van het begindeel, je stelt even vast dat Bauza vervelend is en waarom en komt dan met een mogelijke oplossing en de uitwerking ervan.

Als het je lukt om jonge kinderen te laten voelen hoe vervelend hij doet, hoeveel last verschillende eilandbewoners hebben van zijn gedrag, hoe naar dat allemaal is voor zowel Bauza als voor de mensen met wie hij op het eiland leeft, dan kun je daarna met meer effect vertellen welke leuke oplossing er in het zicht komt. Laat nog even een kink in de kabel ontstaan. Bijv. de pannenkoeken zijn niet op tijd klaar of aangebrand of het meel is op et cetera. Zo creëer je spanning.

Je mag wat mij betreft het verhaal wat rustiger vertellen. In een sprookje kun je vaart maken en voor je het weet ‘leefden ze lang en gelukkig’, maar we willen alles daarvoor weten en voelen, neem de tijd.

Pienternel, de oude wijze vrouw, heeft voor mij geen meerwaarde. Het is wel erg toevallig dat Pienternel precies in het dorp aanwezig is waar Bauza als eerste pannenkoeken komt eten. Je moet te veel uitleggen over dit personage en eigenlijk is ze niet echt belangrijk. Je hebt haar nu nodig om je oplossing voor het probleem aan je lezer uit te leggen. Zoek een elegantere manier die meer bij je verhaal past!

Laat ons nog dichter komen bij de werkende, tevreden Bauza. We blijven nog wat te veel op afstand. Geef meer details. Vertraag. Laat zien hoe hij na een werkdag een pannenkoek oppakt, naar zijn hongerige mond brengt, erin stopt, kauwt, proeft en voelt hoe lekker het is, dat hij voldaan is en laat zien hoe hij zich steeds beter gaat voelen.

Welke vragen heb ik nog?
Wat deed Bauza als hij van de honger niet kon slapen? En wie bakt op de zevende dag die 100 pannenkoeken, er zijn maar zes dorpen, maar hij krijgt die zevende dag ook eten. Is het einde nodig zoals je het nu hebt? Veel sprookjes, zeker voor jonge kinderen, eindigen positief. Moet Bauza doodgaan? Of kan je dit verhaal ook eindigen met Bauza als geliefde gast op een eilandfeest te midden van iedereen?

Ik denk dat dit verhaal een deel is van een groter verhaal. Neem de moeite om dat grotere verhaal te ontdekken. Dat is volgens mij de moeite waard. Mijn advies is dan: probeer langzaam te vertellen, gebruik meer dialogen en breidt het begin uit. Dank je voor je leuke bijdrage

Mireille Geus

Je vindt de rubriek Kidlit in Schrijven Magazine.