De poëziewereld zit vol lastige begrippen. Schrijven Online heeft voor jou een lijst met enkele van deze begrippen en de bijbehorende uitleg. De lijst zal steeds verder aangevuld worden.
A.
Acrostichon: dichtvorm waarbij de eerste letters van elke regel een woord vormen.
Alliteratie: de medeklinkers uit achtereenvolgende woorden komen overeen, zoals in koddige kater
Amfibrache: een versvoet die begint met een onbeklemtoonde lettergreep, gevolgd door een beklemtoonde lettergreep en afgesloten door een onbeklemtoonde lettergreep.
Assonatie: de klinkers van de rijmende woorden komen overeen, zoals in lief en diep.
Atonale poëzie: poëzie waarbij de betekenis van het woord is losgelaten.
B.
Beeldspraak: stijlmiddel waarbij iets omschreven wordt door een vergelijking met iets anders.
Binnenrijm: binnen één versregel staan meerdere volrijmen, zoals in ik ben geboren uit zonnegloren.
Blank vers: dichtvorm zonder eindrijm, geschreven in pentameters.
C.
Chute: plotselinge wending in de inhoud van een sonnet.
D.
Dactylus: een versvoet bestaande uit een beklemtoonde lettergreep, gevolgd door twee onbeklemtoonde lettergrepen.
Distichon: een strofe van twee regels.
Dubbelrijm: eindrijm waarbij aan het eind van de versregels niet één maar twee rijmklanken staan, zoals in doch niet als hij opgezet of dood is, daar er in dat geval volstrekt geen nood is.
E.
Eindrijm: de rijmklanken staan aan het eind van de versregels.
Ekphrasis poëzie: poëzie gebasseerd op een al bestaande kunstvorm.
Enjambement: een versregel wordt afgebroken op een onnatuurlijke plaats in de zin.
Episch vers: een lang, verhalend gedicht.
F.
Fibonnacigedicht: een gedicht waarbij de vorm gebaseerd is op de wiskundige Fibonaccireeks.
Figuurgedicht: een gedicht waarbij de vorm bovengeschikt is aan de inhoud.
G.
Gazal: lastige, Oosterse dichtvorm waarbij strenge regels gelden voor de vorm.
H.
Halfrijm: zie alliteratie en assonatie.
Haiku: Japanse dichtvorm met een strak metrum van 5-7-5.
Hexameter: zesvoetig versritme.
J.
Jambe: een versvoet, opgemaakt uit een onbeklemtoonde lettergreep, gevolgd door een beklemtoonde.
K.
Klankdicht: een gedicht waarbij de klank het belangrijkst is. Inhoud is ondergeschikt.
Koninklijk rijm: dichtvorm bestaande uit zeven regels, in jambische pentameter.
Kwatrijn: strofe ( soort couplet) van een gedicht, bestaande uit vier versregels en twee rijmklanken (bijvoorbeeld abba).
Kreeftdicht: een dichtvorm waarbij het gedicht zowel van voor naar achteren als van achteren naar voren gelezen kan worden.
L.
Limerick: dichtvorm met strak metrum en rijmschema. Lees meer informatie hier.
M.
Metrum: regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Ook wel versmaat genoemd.
Mesostichon: dichtvorm waarbij de middelste letters achter elkaar een woord vormen.
Middenrijm: de rijmklanken staan min of meer op dezelfde plaats in de opeenvolgende versregels, zoals in als ik loop over de straat, en dan hoop dat jij gaat.
O.
Octaaf: de eerste twee kwatrijnen van een sonnet.
Overlooprijm: het laatste woord van een versregel rijmt op het eerste woord van de volgende versregel, zoals in Jan Willem weet van sparen, jaren at hij boter, vlees noch vis.
P.
Parlando: een manier van voordracht waarbij spreektaal gebruikt wordt.
Pentameter: een versregel bestaande uit vijf versvoeten.
Prozagedicht: een gedicht wat geen metrum of rijmschema kent.
Q.
Qafia: een terugkerend rijmwoord, voor de radif, in een gazal.
R.
Radif: refrein in een gazal.
Retrogade: ander woord voor kreeftdicht.
S.
Slampoetry: een relaxte vorm van het voordragen van poëzie voor een publiek.
Sonnet: één van de bekendste westerse dichtvormen met een strak rijmschema.
Sonnettenkrans: een reeks van 15 sonnetten waarbij de slotregel van elk sonnet de beginregel van het volgende sonnet vormt.
Stiftgedicht: een gedicht wat ontstaat door woorden uit een bestaande tekst weg te stiften.
Strofe: de verbinding van een aantal verzen tot één metrisch geheel. Voor en na de strofe bevindt zich een witregel.
T.
Terzine: een gedicht of een strofe van een gedicht, bestaande uit drie regels.
V.
Vers: één regel van een gedicht.
Volrijm: de laatste woorden van twee zinnen rijmen als rond en hond
Voorrijm: aan het begin van twee opeenvolgende regels staan volrijmen, zoals in ruisende wanden en schitterende zalen, bruisende land en rammelende schalen.