Verbeter je schrijfstijl (3) - De grote kracht van het kleine leesteken

Schrijven is het omzetten van klanken in letters. Op zichzelf hebben letters geen betekenis; die verlenen we eraan. Hetzelfde geldt voor leestekens. Zij zijn een grafisch hulpmiddel om duidelijkheid aan je geschreven tekst te geven. Net zo belangrijk is de gevoelswaarde die lezers onbewust ervaren bij het zien van leestekens. Ze zijn daarom onmisbaar om je stijl te ondersteunen.

Aanhalingstekens

Aanhalingstekens zijn bedoeld om citaten aan te halen. Tegenwoordig gebruikt men voor gesproken woord enkele aanhalingstekens en voor geschreven woord (citaat) dubbele aanhalingstekens. Het kan ook andersom, maar houd in elk geval eenheid aan.

Bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.

Proef de verschillen in gevoelswaarde bij de volgende voorbeelden:

1. Guido zei tegen Ber: ‘Je kan van mij de rimram krijgen!’

(letterlijk citeren heet directe rede)

2. Guido zei tegen Ber dat hij de rimram kon krijgen!

(indirect citeren heet indirecte rede)

3. Guido dacht: Ber kan de rimram krijgen!

Uitroepteken

Een uitroepteken geeft extra kracht aan de bedoeling van een zin. Wanneer iemand een uitroep doet, hoort daar een uitroepteken bij. Om bij het bovenstaande voorbeeld te blijven:

4. Guido zei tegen Ber: ‘Je kan van mij de rimram krijgen!’

5. Guido zei tegen Ber: ‘Je kan van mij de rimram krijgen.’

In zin 4 zie je aan het uitroepteken een bepaalde - opgewonden - emotie van Guido. Bij zin 5 moet je daar als lezer naar gissen. Guido’s uitspraak komt hier vrij krachteloos over. Misschien ís Guido krachteloos. Als je dat wilt benadrukken, gebruik dan geen krachtige leestekens - en zet dit personage in het overige van het verhaal ook neer als een Slappe Tinus.

Tip: plaats een uitroepteken alleen als het nodig is, en nooit meer dan één. Dit voorkomt dat je tekst schreeuwerig wordt. Doorgaans roept dat aversie op bij je lezer.

Beletselteken

Een beletselteken bestaat uit drie puntjes; het gebruik ervan moet een bepaalde spanning oproepen. Kijk nog eens naar hetzelfde voorbeeld:

6. Guido zei tegen Ber: ‘Je kan van mij de rimram krijgen …’

De drie puntjes suggereren een stilte, een pauzemoment. In dat moment vult de lezer in gedachten snel zijn verwachting in van wat dán komen gaat … wanneer Ber van Guido de rimram krijgt … Ook is de melodie van de zin anders dan in zin 4 of 5. Lees ze maar eens hardop.

Het beletselteken kun je binnen de context van deze zin ook anders gebruiken:

7. Guido zei tegen Ber: ‘Je kan van mij de … krijgen!’

Met deze drie kleine puntjes betrek je de lezer in Guido’s emotie naar Ber, doordat je hem uitnodigt, de puntjes in te vullen met een eigen interpretatie. Daarnaast beeld je met het uitroepteken Guido’s emotie - dreigende agressiviteit of kwade teleurstelling - nog sterker uit.

Tip: tussen een woord en een beletselteken past een spatie, omdat het beletselteken hier een niet aanwezig woord in de zin vervangt, en tussen woorden hoort een spatie.

Het beletselteken kan ook een niet aanwezig deel van een woord vervangen:

8. Guido zei tegen Ber: ‘Je kan van mij de rim…’

Dan zet je geen spatie tussen het woord en het beletselteken, omdat het een deel van het woord is. Staat het beletselteken aan het eind van de zin, dan hoeft daar niet nog een extra punt achter.

Vraagteken

Een vraagteken plaats je achter een vraag, zo eenvoudig is het. Maar:

9. Ber antwoordde Guido: ‘O, kan ik van jou de rimram krijgen?’

Het is duidelijk dat dit geen gewone vraag is, maar bijna een antwoord. Door het vraagteken houd je echter de gemoedstoestand van Ber nog even open: het kan een milde reactie zijn, maar ook een uitlokking tot een weerwoord dat tot ruzie leidt. Dat maakt dit vraagteken spannend.

Wanneer je de nadruk op dreiging wilt leggen, kun je beter een uitroepteken gebruiken:

10. Ber antwoordde Guido: ‘O, kan ik van jou de rimram krijgen!’

Wil je de vraag van Ber retorisch laten zijn, dan kun je het ook bij een punt laten:

11. Ber antwoordde Guido: ‘O, kan ik van jou de rimram krijgen.’

Hier drukt Bers reactie een mate van achteloosheid uit die laat zien hoe de verhoudingen tussen Ber en Guido liggen.

Je ziet hoeveel verschil het maakt of je het ene of het andere leesteken plaatst bij eenzelfde zin. Wees je bewust van de kracht hiervan en gebruik leestekens die passen bij de psychologie van je personages en je verhaal. 

Door Thérèse Major

Thérèse Major is auteur en schrijfcoach. Haar werk verscheen bij o.a. de uitgeverijen Querido en Nieuw Amsterdam. Bij Schrijven Online verzorgt zij de cursus Literair proza schrijven, kun je dat leren? en Ieder kind kan verhalen schrijven. In de Taalwerkplaats Drenthe organiseert zij o.a. elke eerste zondag van de maand een Schrijverscafé.