Het dubbelgangermotief – de lookalike in je verhaal

Zoals je in veel kunstwerken motieven kunt herkennen - patronen die zich in het werk herhalen - zo kun je ook in verhalen motieven herkennen. Aan schrijvers geeft het dubbelgangermotief prachtige mogelijkheden om er personages en hun conflicten mee uit te werken op een dieper niveau, waardoor verhalen meer inhoud en duiding krijgen.

Wat is het dubbelgangermotief?

Het dubbelgangermotief is een begrip in de literatuur, beschreven door de gebroeders Grimm als de vrees van ‘iemand die van zichzelf of van anderen gelooft dat ze zich op hetzelfde moment op verschillende plaatsen kunnen vertonen.’ Dit idee werd vooral geassocieerd met het verlies van de eigen identiteit, wat natuurlijk voor fascinerende innerlijke conflicten zorgt.

Hoe gebruik je het dubbelgangermotief?

Je kunt het dubbelgangermotief letterlijk toepassen als er werkelijk een dubbelganger in je verhaal nodig is, bijvoorbeeld een spion of een stand-in van een belangrijk personage, zoals een staatshoofd of industriemagnaat.

Daarnaast kun je het dubbelgangermotief figuurlijk gebruiken, op een spiegelende manier. Bijvoorbeeld wanneer twee partijen hetzelfde willen, maar langs verschillende wegen: de een wil vrede bewerkstelligen door oorlog, de ander door de wapens neer te leggen.

Omgekeerd kunnen personages verschillende doelen nastreven en hetzelfde bereiken: de een onthoudt zich van voedsel omwille van religieuze verlichting, de ander uit een schoonheidsideaal - ze komen beiden met fors ondergewicht terecht op de intensive care van het ziekenhuis.

De thematiek van je verhaal bepaalt wie de dubbelganger is van wie.

Praktische hulpmiddelen

Hierbij acht praktische ideeën om het dubbelgangermotief te verwerken:

1. Visueel: gebruik objecten als spiegels, ruiten, stilstaand wateroppervlak, glimmende voorwerpen, foto’s en dergelijke waarin een personage zich spiegelt en zodoende zelfinzicht krijgt.

2. Relationeel: zoek voor je personage verhoudingen die hem spiegelen, zodat hij zich tegen zichzelf kan afzetten óf boven zichzelf uitstijgen, bijvoorbeeld vader-zoon, moeder-dochter, leerling-leraar.

Bedenk hierbij passende namen die ook spiegelbaar zijn, bijvoorbeeld Pap en Bob, Mam en Nan, Otto en Onno of Anna en Elle.

3. Taalkundig: kies voor betekenisvolle termen die omkeerbaar zijn (keerwoorden of palindromen) en die je verhaal een extra betekenis geven, zoals Levensnevel van Kees van Kooten. Wil je heel erg spiegelen, dan kun je ook nog omkeerbare plaatsnamen gebruiken (Ede, Epe), zinnen (Nora bedroog, o zo goor, de baron) en getallen (1001).

4. Beeldend: gebruik objecten die het innerlijk van je personage weerspiegelen, bijvoorbeeld een archeoloog met een stenen hart, een houthakker met een bijl (die met één slag situaties, gesprekken, relaties afkapt), een computerdeskundige die binair denkt (ja of nee, waar of niet waar).

Ook omstandigheden kunnen een spiegelend verhaalelement verbeelden: het weer, dat de stemming van een personage reflecteert of de modderige sloot die iemands toestand weergeeft wanneer hij er na een dwaze daad in gevallen is.

5. Psychologisch: werk een conflict van een personage uit aan de hand van diens (vervormde) spiegelbeeld, bijvoorbeeld een meisje met anorexia, een schijnzwangere vrouw, een bodybuilder.

Ook kan een protagonist een onjuiste reflectie hebben op zijn omgeving door te geloven dat de mensen om hem heen dubbelgangers zijn van zijn echte vader, moeder, broer, zus.

6. Fysiek: laat iemand loensen, twee linkerhanden hebben of lijden aan een gebrek of ziekte, waardoor de helft van een geheel ontbreekt, bijvoorbeeld na amputatie van een borst of been. De bedoeling hiervan is dat je personage fysiek uit balans raakt en dat is een subtiele manier om hem ook mentaal te doen wankelen.

7. Nabootsing: beschrijf je personage als iemand die nog in het stadium van nabootsing zit, een onvolwassen figuur zonder eigen wil of doel; uiteraard maakt zo iemand in je verhaal een ontwikkelingsgang door om tot zichzelf te komen.

8. Filosofisch: werk in je verhaal de existentiële vraag uit hoe ‘echt’ je personage eigenlijk is, hoe ‘zichzelf’ en wat dat betekent.

Uiteraard verwerk je niet alle acht opties in één verhaal, maar als je proza van grote schrijvers analyseert, zul je ontdekken dat zij het dubbelgangermotief vaak gebruiken. Dit komt doordat (zelf)reflectie van een personage deel uitmaakt van de behandeling van diens conflict.

Door Thérèse Major 

Thérèse Major is auteur en schrijfcoach. Haar werk verscheen bij o.a. de uitgeverijen Querido en Nieuw Amsterdam. Bij Schrijven Online verzorgt zij de cursus Literair proza schrijven, kun je dat leren? en Ieder kind kan verhalen schrijven. In de Taalwerkplaats Drenthe organiseert zij o.a. elke eerste zondag van de maand een Schrijverscafé.

Techniek