Hun vriendschappelijk zwaardgevecht was net afgelopen toen het paard kwam aandraven. Hun lachen was verstomd, Y. en hij hadden zich gevechtsklaar gehouden, tot de kleding van de ruiter hun aandacht had getrokken. Het blauw, zo herkenbaar voor ieder die hem goedgezind was, was des te opvallender voor menig ander. De ruiter had geen aanstalten gemaakt om af te stijgen. Het paard had zijn berijder heel bedaard van zijn rug laten glijden en ze hadden hem voorzichtig op de grond gelegd. De ontzetting om de verminking veranderde in verbijstering toen ze merkten dat er nog leven door hem stroomde. De man begon te mompelen terwijl hij erin slaagde de ogen te openen.
Hij moest door zijn knieën gaan om hem te begrijpen. Het hemd met het blazoen van S. had hij zonder veel omhaal verder gescheurd. Een boodschap was de reden van de aanval geweest. Y. had zich verwijderd om de genezer erbij te halen, maar hij had al begrepen dat hier geen hulp meer kon baten. Eén blik van de genezer was voldoende geweest. Hij was Y. dankbaar dat deze hem vervolgens een ogenblik alleen had gelaten met zijn vroegere volksgenoot. Een man van het S. volk bleef een S. in hart en nieren – waar hij ook woonde.
Het paard had natuurlijk geweten wat de bestemming van de ruiter was. Het groen van de verder gelegen weide had het dier ondertussen naar zich toe gelokt. Een enorme hengst die geen enkele S. man alleen kon bestijgen. Zelfs Y., die vrij groot was, zou er niet bij de eerste poging over geraken. De zaden van de wilde bloemen hadden zich verspreid, nog immer zuinig in het aanleggen van hun bloementapijt.
(Ik weet dat laatste zin er niet echt bij past, het is momenteel meer om de voorjaarsperiode aan te duiden)
Hallo Marlie, Ik ben een
Lid sinds
7 jaarRol