Het vermoeide reisgezelschap, dat al talloze ontberingen had doorstaan en toe was aan een goede herberg om zich te laven en te voeden, wilde vol enthousiasme de schemerachtige vallei in rennen.
Gelegen tussen de hoge scherpe rotsen en de stekelachtige bomen met de allerbontste kleuren, was een stad die de verbeelding van velen te boven ging.
Als een schat vol geslepen juwelen in alle vormen en maten schitterde zij en betoverde al wie haar mocht aanschouwen.
Maar in de lokroep van die visuele pracht en praal lag een waarschuwing verscholen, aan het adres van de meer schrandere, voorzichtige geesten.
Echter, ook de meest waakzame wijzen onder hen zouden na zo vele confrontaties met het noodlot kunnen zwichten en toegeven.
Omdius de Lusor was de enige van de groep van twintig dappere zielen die in staat was aan het signaal gehoor te geven en met een voor zijn leeftijd en fysieke toestand zeer krachtige stem maande hij de anderen te stoppen: “Dwing uw voeten te stoppen, met grove middelen als het moet! Want hier betreden wij het domein van verloren zielen, wier vloek gevaarlijker en besmettelijker is dan de smerigste ziekte!”
“Maar wat heeft een rijkdom als deze te vrezen van een tiental vermoeide reizigers?”, wierp Thalos de zwaardmeester tegen, terwijl de honger en uitputting in zijn ogen waren af te lezen, “Zelfs een vervloekte mens kan toch wel een paar broden missen en een eenvoudig bed om te rusten?”
Maar Omidius, die zelf als geen ander toe was aan de tijdelijke verlossing door het comfort van een stad, moest hem teleurstellen: “Het is geenszins een gebrek aan gastvrijheid dat ik hier vrees. Liever word ik door mijn grootste vijand belaagd, dan dat ik door deze mensen met open armen ontvangen word. Er zijn dranken die dorstigen alleen dorstiger maken, spijzen die hongerige magen nog hongeriger maken en verlangen in wanhoop doen transformeren. Hier heerst een rijk van dromen, van waaruit geen ontsnappen mogelijk is. Gedachten bevroren in een tijdloze hel en hoop en herinnering weggevaagd tot een minuscuul laagje stof van vergetelheid.”
“Wat doen we dan? Onze reserves zijn op en zelfs de magie laat ons in de steek. We kunnen onmogelijk nog de kracht vinden om die verdomde bergketen over te steken!”
“Er rest ons maar een laatste redmiddel, waarde vriend, en dat is het onwaarschijnlijkste van allemaal: de dood.”
“De dood!? Na alle hoop en alles wat we hebben meegemaakt is dat het enige waar je mee kunt komen: zelfmoord!?”.
“Nee Thalos, geen definitieve dood. Een tijdelijke slaap, waarbij het lichaam zich dood waant, maar de ziel nog wacht... op een herrijzenis. Precies op het moment dat het bergvolk van K’Tog langs komt met hun shamanen, voor hun maandelijkse bedevaartstocht.”
“En wanneer mag dat dan wel zijn, die bedevaartstocht?”
“Over welgeteld twee omwentelingen.”
Schrijven onraad ik niemand,
Lid sinds
12 jaar 2 maandenRol
Immorthalia, Ik sluit me aan
Lid sinds
9 jaar 10 maandenRol
Ja daar herken ik me wel
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Complexe zinnen, dat geldt
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Belasten van een personage
Lid sinds
16 jaar 10 maandenRol
Bedankt! Is er een goede
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Misschien kun je eerst eens
Lid sinds
12 jaar 8 maandenRol
Je zei dat dit een soort
Lid sinds
16 jaar 10 maandenRol
Anna Rivier
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Wiske schreef: Je zei dat dit
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Je kunt diepe filosofie toch
Lid sinds
12 jaar 2 maandenRol
Diana Silver schreef: Je kunt
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Mooischrijverij hebben wij
Lid sinds
10 jaar 10 maandenRol
MVSmit
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Ik heb zojuist een fragment
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol
Je hebt deze week toch nog
Lid sinds
12 jaar 2 maandenRol
Dank je Diana! Ik maak denk
Lid sinds
13 jaar 3 maandenRol