Deel 1
De nacht koelde zwaar af in de passen en had vorst met zich meegebracht. Het gras was bedekt in een witte laag ijzel. Een van de mannen struikelde, wat leidde tot een paar grimassen, maar niemand die de energie had te lachen. Sinds de twee bataljons de rangen hadden ontvlucht bleef er minder dan honderd man over. Honderd man en de knul die nu hun gevangene was. De knaap had de kledij van de Trytaljanen aan wanneer twee verkenners hem hadden zien liggen naast een verdorde eik. Het witte gewaad was donker gekleurd door bloed. De jongen moest een behoorlijke afstand hebben gewandeld voordat hij neer was gevallen. Desondanks dat de gewonde jongen onbekend was voor de twee verkenners, werden de mannen woest wanneer ze het gewaad zagen. Elk van de mannen die nu nog leefden herinnerde zich de fel witte gewaden en hoe ze wapperden in de verte van het slagveld terwijl het leger alsmaar verdunde. Vrienden, kameraden met wie iedereen dronk en lachte, waren afgeslacht vlak voor hun ogen. Wanneer je ten strijde trekt accepteer je de mogelijkheid dat een ander man je het leven ontneemt, maar niemand was voorbereid op de monsters die de witgewaden, de Trytaljanen, stuurden. Beide verkenners hebben de ingewanden gezien van hun maten voordat de beesten zich er aan tegoed deden. Ze verlangden naar een manier om wraak te kunnen nemen.
De jongen was ruw wakker geschud geweest en had geen tijd gehad om verbaasd te zijn want meteen werd hij al terug achterover geslagen.
Gilvard keek achterom en zag dat de jongen nog altijd niet had bewogen in zijn kooi. Hij likte zijn hangsnor in de hoop wat kruimels te vangen van het brood van gisteren. Het buffet dat ze gekregen hadden bij hun vertrek was appetijtelijker dan het steenharde brood dat overbleef. En ook dat was snel aan het opraken.
'Laat me er door, ik snijd zijn keel over!', klonk het vanachter een groep jonge soldaten. Een gezette jongen duwde zich een weg door de groep en haastte zich naar de kar waar de kooi op stond.
Gilvard fronste en stapte op de knul af. 'Wat denk jij dat je in hemelsnaam aan het doen bent?', blafte Gilvard uit. De jongen stopte en keek hem verbaasd aan, alsof hij niet verwacht had dat iemand hem zou willen tegenhouden. Na een korte stilte verklaarde hij dat hij de zoon van de kolonel was en duwde Gilvard opzij.
Gilvard keek de knaap minachtend aan. Wie denkt die vlegel dat ie is verdomme?
'Zoon van de kolonel, zoon van.. Al was je de zoon van de generaal! In deze garde sta je zolang je zelf geen titel boven kapitein hebt, onder mijn commando!'
De jongen leek elk moment vuur te kunnen spuwen. 'Hoor je dat witjurk', beet hij de gevangene toe, 'ouwe hier heeft wel een oogje op je. Hij heeft blijkbaar een voorkeur voor verwaande ratten.'
Dat deet het em. Gilvard liet zijn gebalde vuist neerdalen op het gezicht van de jongen. De mengeling van verbazing en woede op zijn gezicht vond Gilvard prijsloos en enigzins kalmeerde het hem.
Mompelend stond de jongen recht. 'Mijn vader hoort hier van!' En toen snelde hij zich weg. Gilvard keek hem met een starende blik na. Dat rotjoch verschuilt zich achter zijn vader's naam. Heeft hij dan zelf geen ruggengraat?
Gilvard keerde zich om. De man in de kar ging rechtop zitten, 'Gilvard is het?' Even keek Gilvard hem aan, gromde toen iets en begaf zich richting zijn tent.
Een groep soldaten kwam zingend voorbij. Ze hadden een ree weten te vangen en droegen het nu door het kamp. Bereid met een vleugje wijn zou het een heerlijk maal zijn. Gilvard's maag liet van zich horen.
Het middaguur was nog niet aangebroken, maar hij was al op van voor de ochtendgloren. Vergaderingen. Alle officiers met een noemenswaardige titel moesten aanwezig zijn. Sinds de dood van generaal Wusko was het een zooitje ongeregeld geworden in de vergaderingen. Wusko was een van de weinige officieren met wie Gilvard het kon vinden. Hij was een oprecht man geweest. De gevoelens die zijn dood opriepen bij Gilvard konden moeilijk beschreven worden als teneergeslagen. Hij vond het... jammer. Rouwen om de doden had Gilvard lang geleden afgeleerd.
Een hoofd verscheen door de tentopening. 'Ah heer. Ik heb u overal gezocht.' Een jongen met een ietwat slungelige bouw kwam de tent uitgestapt. 'Kolonel Brooke heeft U ontboden.' Even kreeg Gilvard het benauwd. Zou Brooke acht hebben geslagen om de klap op zijn zoon? Alsof de loopjongen zijn gedachten kon lezen vervolgde hij, 'Er zou nog een vergadering plaatsvinden.'
oké, ik weet natuurlijk niet
Lid sinds
9 jaarRol
Bedankt voor je reactie
Lid sinds
9 jaarRol
(enkel topeasselijk voor dit
Lid sinds
13 jaarRol
Waar ik op duidde met (enkel
Lid sinds
9 jaarRol
"Desondanks dat de gewonde
Lid sinds
11 jaar 6 maandenRol
Allereerst al hartelijk
Lid sinds
9 jaarRol
Graag gedaan Het is beter
Lid sinds
11 jaar 6 maandenRol
Mooi! Is het oke als ik dit
Lid sinds
9 jaarRol
Prima als je het kopieert
Lid sinds
11 jaar 6 maandenRol
Daar moet ik maar mee doen
Lid sinds
9 jaarRol