Fact / fiction

Laatst hadden we de opening van het nieuwe seizoen ‘De Jagers in Dakota’; onze vaste avond op de tweede donderdag van de maand in het Theater Dakota te Den Haag.

We koppelen een Jager aan een bekende schrijver en nodigen ook altijd een muzikant of kunstenaar uit die speelt of meetekent. Voor de opening hadden we Kristien Hemmerechts gevraagd om te komen lezen. Ze kwam met een heel arsenaal aan boeken. ‘Als je al een tijd schrijft, krijg je een heel winkeltje om uit te kiezen’, zei ze verontschuldigend over haar stapel, waar wij natuurlijk alleen maar bewonderend naar konden kijken.

Voor of na de stukjes die ze las zei ze: ‘dit is waar gebeurd’, of , ‘dit is fictie’. Soms zei ze het niet en dan vroeg iemand ernaar en dan vertelde ze of het wel of niet waar gebeurd was.
‘Ik ben een nieuwsgierig mens’, zei Kristien, ‘ik wil zelf altijd weten of iets echt gebeurd is of niet, en ik vind dat de luisteraars ook het recht hebben om dit te weten’.
Ik vond dat wel een aardig gegeven, de meeste schrijvers doen daar omslachtiger over. Ze vroeg het ook aan Eva en mij, toen we iets lazen. ‘Fictie’, zeiden wij, hoewel ik ontdekte dat ik het moeilijk vond om dat onderscheid te maken.

Koning Winter

Ik herinner me nog goed hoe het was om als kind door de wereld te wandelen. In alle boomstronken woonden kabouters en als het begon te vriezen dan was dat omdat Koning Winter door de straten liep en de wereld omhulde met ijs en sneeuw. Ik zag die dingen ook werkelijk gebeuren, net zoals ik de Paashaas ooit met Pasen door de tuin zag huppelen (we zagen hem allemaal) en ik zag dat die een mandje op zijn rug had (dat zag niet iedereen).

Die grens van werkelijkheid en fantasie is voor mij redelijk fluïde gebleven, ook nu ik ouder ben, en schrijven is voor mij een manier om daar zogezegd mee te blijven spelen. Mijn eerste boek, een bundel korte verhalen, was daar misschien een extreme vorm van; in de verhalen wordt de werkelijkheid zoals die aan de meesten bekend is, opengebroken naar een wereld die velen als magisch of absurdistisch zouden bestempelen, maar die voor mij een verlengde is van onze dagelijkse, menselijke fantasie.

Hoewel we niet meer als kinderen een paar uur  per dag de tijd nemen om te spelen, om onze fantasie en de verhalen die we onszelf vertellen de vrije loop te laten, geloof ik toch dat we ook als volwassenen de werkelijkheid invullen met onze fantasie. Hetzelfde geldt voor een relatie die we aangaan, vullen we die niet ook aan met onze verlangens en verwachtingen van wat een relatie moet zijn? En als we een huis kopen en inrichten, dan doen we dat toch ook met een bepaald verhaal in ons hoofd over wie we zijn of zouden willen zijn? Natuurlijk niet altijd bewust, maar het gaat erom dat we het doen, dat er geen zuivere werkelijkheid bestaat.

Geshockeerd

Voor Cineville schrijf ik een column waarbij ik levenslessen trek uit films. Ik vind het ‘t leukst om die lessen zo persoonlijk mogelijk te houden, en om dat te doen verzin ik soms persoonlijke situaties, die niet per se waar zijn, maar het wel zouden kunnen zijn. Ze zijn niet ver van de werkelijkheid af.

Mijn vrienden, die weten dat ik met die of die naar de film was, en die bepaalde stukken uit mijn columns als werkelijkheid herkennen, reageren soms geshockeerd. Ze vragen me dan of ik ze niet te persoonlijk maak, of ik wel gelukkig ben, en gezond, of misschien verliefd op een ander (dingen die in de films gebeuren en die ik dan mezelf toeschrijf). Zij trekken de waarheid van die columns vrijwel nooit in twijfel, maar ze zien ook de mogelijkheid niet dat het zowel waar als onwaar kan zijn. Ofwel: waar en waar maar op verschillende niveaus.

Ik vind dat verwarrend, dat willen weten wat precies waar is en wat niet. Een deel van die columns is waar gebeurd (ik ging naar de film, ik schrijf erover) en het andere deel is ook waar gebeurd (ik beleefde het verhaal, ik heb er herinneringen aan en ik kan erover navertellen) al was het van een andere realiteit (namelijk die van de filmwereld). Ik combineer die twee gewoon, en maak er dan mijn eigen realiteit van, omdat die het leukst is om over te schrijven en er levenslessen uit te halen.

Ik en ik

Voor mij heeft dat bijna iets natuurlijks, alsof het bij het medium van het schrijven hoort, zo’n vloeibare werkelijkheid. Zeker met taal is het leuk om te spelen, omdat de taal die dubbele lagen al in zich heeft (denkend aan Derrida’s interpretatie van The Purloined Letter). Taal verwijst alleen naar taal en bovendien heeft iedereen bij een verhaal dat hij leest een eigen referentiekader en dus leest iedereen zogezegd een ander verhaal. In die zin is er geen vaste werkelijkheid, zelfs niet binnen het verhaal. Ik vind dat een bijzonder idee.

Eigenlijk zoals ik het gegeven van een ik-persoon bijzonder vind; naar welke ik verwijst die ik? Ik weet bijvoorbeeld dat deze ‘ik’ in deze column er op bovenstaande manier over denkt. Maar wat de ik, die dit tikt, ervan denkt… dat laat ik bij mij.