Taaltip: Hun of hen

Hun of henHet is lastig, al die keuze: geef je hun dat boek of bel je hen op? Zeg je zij zijn de taart vergeten of hun hebben de trein gemist? Wanneer je welke vorm gebruikt is een van de meest gemaakte taalfouten in Nederland. Deze uitleg en voorbeelden kunnen je hierbij helpen.

Wanneer gebruik je hen? 

Na een voorzetsel. Voorzetsels zijn die woorden die je kunt invullen voor ‘de kast’ of ‘de vergadering’. Bijvoorbeeld: in de kast of tijdens de vergadering. Hen komt na zo’n voorzetsel.
Voorbeelden:

  • Ik schreef dit gedicht voor hen. 
  • Zij geeft advies aan hen. 
  • Hij krijgt een auto van hen.

Als lijdend voorwerp. Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag: wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Bijvoorbeeld: wie schrijft dit boek?
Voorbeelden:

  • De gebeurtenissen schaadden hen. 
  • Hij belt hen op. 
  • Wij ontwijken hen zoveel mogelijk.

Wanneer gebruik je hun?

Als meewerkend voorwerp en als er geen voorzetsel achter staat. Het meewerkend voorwerp is het antwoord op de vraag: aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Bijvoorbeeld: aan wie geef ik deze pen?
Voorbeelden:

  • Ik geef hun het boek. 
  • Zuid-Afrika is hun te ver weg. 
  • Zij gaf hun een kopje warme chocolademelk.

Zodra er een voorzetsel voor staat verandert hun in hen.
Voorbeelden:

  • Ik geef het boek aan hen. 
  • Zuid-Afrika is voor hen te ver weg. 
  • Zij gaf aan hen een kopje warme chocolademelk.

Als bezittelijk voornaamwoord in de derde persoon meervoud. Een bezittelijk voornaamwoord toont een bezit aan. Bijvoorbeeld: haar schrift.
Voorbeelden:

  • Dat is hun artikel. 
  • Hun boek wordt dit jaar gepubliceerd. 
  • Zij wandelt vaak met hun hond.

Kom je er nog steeds niet uit? In de meeste informele teksten kun je voor zowel hun als hen, ze gebruiken.

Hun en hen mogen nooit als onderwerp in de zin staan. In dat geval gebruik je zij of ze.
Voorbeeld: zij moesten de toets overdoen.

Bron: Onze Taal.

Dossier