Vertel je verhaal niet maar laat het zien

Raar eigenlijk, zou je denken: verhalen worden verteld, maar je moet ze niet vertellen. Dat is althans de vertaling van het vaak voorkomende schrijfadvies: Show, don’t tell.

Wat er met die uitspraak bedoeld wordt is hoe je iets vertelt: schrijf je op dat iemand reuzeblij is, of schrijf je op dat dat personage een grote grijns laat zien? De eerste versie is de situatie neutraal vertellen, de tweede versie is beeldend vertellen. Met dat beeldend vertellen kun je emotie toevoegen en kun je meer informatie geven. Het maakt je schrijfwerk boeiender en dynamischer, en het trekt je lezer makkelijker het verhaal in.

Oké. Beeldend vertellen dus. Hoe doe je dat?

Dialoog

Dialogen maken show in plaats van tell een stuk makkelijker. Met elkaar pratende personages geven je veel mogelijkheden om iets te showen, vooral met lichaamstaal. In plaats van te schrijven dat Jan zich ongemakkelijk voelt in de discussie, schrijf je dat Jan wat zenuwachtig van het ene been op het andere leunt, dat er pareltjes zweet op zijn voorhoofd verschijnen, dat hij* wegkijkt als hij hakkelend iets zegt wat kennelijk niet klopt.

Je kunt een personage ook laten stiefelen, of ijsberen, en zo tonen dat de emoties oplopen. Zijn gesprekspartner kan al pratend een beeldje van de koffietafel oppakken en bestuderen, om te suggereren dat hij heel relaxt is terwijl zijn lichaamstaal laat zien dat hij boos of angstig of verward of zo is.

Zo is er meer: gezichtsuitdrukking, de toon van wat iemand zegt, hoe snel of traag hij praat, of hij uit zijn woorden komt, en ga zo maar door.

Zintuigen

Zien, horen, ruiken, voelen, proeven – de zintuigen van je personage kun je ook goed gebruiken. Ze roepen emoties en herinneringen op, en betrekken zo je lezer bij je personage. Noem de zintuignamen zelf niet (tell) maar laat zien wat ermee gebeurt (show).

Dus niet:
“De lucht van de lelie waar Petra aan rook deed haar aan de tuin van haar geliefde, overleden tante denken.”

Maar:
“Terwijl Petra door de tuin slenterde bereikte een geur haar neus en direct sprong het beeld van haar tante voor haar geestesoog. Haar geliefde tante, die pas was overleden. Er biggelde een traan over haar wang. Tante’s tuin. Waar ze zo vaak in rondgedwaald had. Die stond altijd vol met lelies die precies dezelfde geur verspreidden."

‘Vertel’woorden

Vertelwoorden moet je zoveel mogelijk vermijden. Voorbeelden van vertelwoorden zijn onder andere hebben, zijn, horen, denken, weten, voelen, lijken, besluiten, verschijnen, zich realiseren, zich afvragen, en meer van dit soort woorden.

In plaats van:
“Hans leek boos toen hij zijn boek op tafel legde.”

Schrijf:
“Hans smeet zijn boek op tafel.”
‘Smeet’ geeft meteen een beeld van woede en emotie.

Nog een voorbeeld:

Liever niet:
“Hij praatte alsof hij dronken was.”

Maar wel:
“Hij praatte met een dikke tong.”

Overdrijf niet

Maak het showen niet overdadig; dan schiet je je doel voorbij. Als je bijvoorbeeld alle zintuigen in één scène inzet maakt dat je scène gekunsteld – dus ongeloofwaardig – en verlies je je lezers betrokkenheid.

Veel plezier met je show!