Deze column van Jowi Schmitz is oorspronkelijk gepubliceerd in de eerste editie in 2017 in Schrijven Magazine.

Ik was een keer bij een bijeenkomst van kunstjournalisten in New York. Er werd voorgesteld dat iedereen ‘even kort’ iets over zichzelf zei. Ik mocht eerst. Dat overviel me. Waar moest ik beginnen?

‘Ik ben Jowi,’ stamelde ik, terwijl mijn wangen fluks warmer werden. ‘Ik speelde vroeger blokfluit.’ (‘Wooden flute,’ zei ik ook nog. ‘Why?!’ gilde mijn binnenste. Het klopte, ik heb me inderdaad als blije zesjarige uit de naad staan blazen op ‘Au clair de la lune’, maar WHY?!)

Toen ik daarna van schaamte alleen nog maar kon mompelen, nam de Amerikaanse naast me het soepeltjes over en begon met een indrukwekkende opsomming van alle goudgerande baantjes die ze ooit had gehad. Ze was producent geweest, actrice, en o ja, ze schreef ook weleens een stukje.

Zo moest dat natuurlijk, daar begon je.

Als je gaat schrijven moet je ook ergens beginnen, maar waar?

Er zijn genoeg vage adviezen. ‘Begin bij jezelf’, ‘Wees authentiek’, ‘Schrijf wat er in je opkomt’.

Nu is dat laatste geen slecht advies. Het voordeel van schrijven is immers dat je het niet hardop hoeft te doen. Eventuele schaamtevolle beginnetjes kun je in kleine propjes in een prullenbak werpen. En dan nog eens beginnen, misschien niet bij de eerste zin, maar ergens in het midden. Of juist wel bij die al dan niet glansrijke carrière, en vandaaruit kijken wat je nog meer verzint. Zet een wekker op tien minuten en schrijf voorbij de highlights. Doe in het verhaal wat je altijd al wilde doen, lekker zoenen met de baas of een naakt dansje doen op de laptop van een stomme collega.

Schrijven is – totdat je gaat publiceren – een stuk veiliger dan spreken in het openbaar. Als schrijver mag je overal beginnen. Zelfs bij een houten fluit.

Door Jowi Schmitz

Jowi Schmitz schreef onder andere: WEG, Te vroeg geboren, en Stan en de negen rovers. Ze is docent aan de Schrijversacademie.

Techniek

Dossier