Door: Marjet Maks

Het lijkt wel gesponnen gouddraad, zo glanst haar haar onder het licht van de lamp. Geconcentreerd vouwt Hester het stugge gouden papier in brede ribbels. Steeds wrijft ze met haar nagel een scherpe vouw [1] tot het hele vel niet breder is dan een centimeter. Dan vouwt ze het als een harmonica open en drapeert het papier rond een wc-rol. We zitten samen in mijn atelier in de boerderij in Dedemsvaart. De werktafel staat voor het lage raam dat op heldere dagen uitkijkt over de akkers die zich uitstrekken achter ons huis. Vandaag gaan ze gehuld in een druilerige decembernevel die bleek door de tuin hangt.[2] Hester kijkt op van haar werk, ze moet gemerkt hebben dat mijn ogen al enige tijd op haar rusten. Met een glimlach zegt ze: ‘Tantie, wat kijk je treurig.’
Ik knik, slik, maar zeg niets.
‘Ben je verdrietig? Om mij? Je moet er niet aan denken, doe ik ook niet. Tenminste [3] ik probeer het niet te doen, niet steeds. Ik wil leven.’
‘Dat weet ik ook. Natuurlijk. Maar soms vliegt het me even aan.’
‘Weet je, soms denk ik dat mijn vader me liever wilde dan mijn moeder deed.[4]’
‘Hoezo denk je dat?’
‘Omdat ik naar jou en jullie moeder ben vernoemd.’
‘Ja, dat vond ik zo fijn toen je geboren werd.’
‘Ik heb een brief van ze gekregen.’
‘Wat? En dat vertel je me nu pas. Wat staat erin?’
‘Niet veel. Ze zeggen dat ik alleen maar nieuwsgierig naar ze ben. En wat ik me voorstel van mijn toekomst. En ze vragen wat voor rol zij daar in zouden moeten spelen.[5]’
‘Oh Hester. Wat koud.’
‘Het is zo dubbel. Ik weet dat mijn ouders [6] me niet willen, maar ik wil hen zo graag. Ik heb twee zusjes en een broertje en ik heb ze nog nooit gezien. Behalve Lisette, een keer op een zwart-wit foto.’
Met vlugge handige vingers prutst Hester verder en niet [7] de rok vast aan de kartonnen koker. Met een klap zet ze de wc-rol op tafel en ze wrijft met de rug van haar hand over haar wang. ‘Ik weet mijn hele leven dat het niet zal veranderen en toch blijf ik hopen.’
‘Ze kunnen het niet.’
‘Nee. Terwijl het zo makkelijk zou kunnen zijn.’
Ik leg mijn hand op die van Hester en knijp er even in. ‘Je bent zo sterk en zo wijs. We putten allemaal kracht uit jouw opstelling, weet je dat?’
Hester lacht alweer: ‘Gezonde mensen denken veel makkelijker over euthanasie dan mensen met een handicap. Ik wil helemaal niet dood. Voor mij is het belangrijk om erbij te zijn. In het huis praten we er wel eens over met de anderen, die ook [8] ongeneeslijk ziek zijn. Sommigen denken er net zo over. Zij willen ook niet dood. Weet je tantie, juist die kleine overwinningen zijn zo waardevol om voor te leven.’
‘Lieverd, gelukkig zijn de prognoses nu zo [9] goed. De doktoren weten zoveel meer dan twintig jaar geleden.’
‘Ja gelukkig, want ik wil gaan studeren, en trouwen en kinderen.
Hester straalt alweer. ‘Tante Treeske, het leven lacht me toe. Ik kan wel zestig worden heeft de dokter gezegd. Ik ben gelukkig, ik ben verliefd. Morgen zie ik Rob weer en dan gaan we dansen.’ Ze pakt een pluk watten en trekt er een oude nylonkous strak omheen. De rest van de kous propt ze in het kartonnen lijfje en met een paar klodders velpon zet ze het hoofdje op de rand van de wc-rol vast. Met een viltstift tekent ze er een vrolijk gezichtje op. Ze legt de stift neer en pakt de schaar. Totaal onverwacht [10] knipt ze een paar lokken van haar lange blonde haar af.
‘Wat doe je nu?’ roep ik.
Met haar vijf vingers gespreid houdt ze haar lokken vast op het hoofdje van de engel [11]. Ze strekt haar arm en bekijkt het effect. ‘Ik wil toch naar de kapper morgen, het moet maar wat korter.’

  • 1 Ik vraag mij af of ze steeds een ‘scherpe vouw’ wrijft, of dat ze de ‘vouw scherp’ wrijft.
  • 2 Door de tuin hangen lijkt mij moeilijk, ‘door’ suggereert beweging, ‘hangt’ stilstand.
  • 3 komma invoegen
  • 4 Het woord ‘deed’ komt onnatuurlijk over, ik zou het weglaten
  • 5 Deze alinea, eigenlijk een verbrokkelde zin, is op een natuurlijke manier ongrammaticaal. ‘Ze zeggen ... en wat ik me voorstel’, dat sluit niet aan, maar het is wel aangenaam spreektalig.
  • 6 Volgens mij zegt ze ‘ze’, niet ‘mijn ouders’.
  • 7 ‘ze’ invoegen, al was het maar om een verkeerde lezing van ‘niet’ te voorkomen.
  • 8 Onduidelijk, betekent dit ‘ook’ ‘ook nog’ of  ‘net als ik’?
  • 9 dit ‘nu zo’ kan ik niet plaatsen. Zijn de prognoses van Hester op dit moment (in tegenstelling tot wanneer?) ‘zo’ (hoe?) goed, of is de techniek van prognoses maken tegenwoordig zo goed (dat ze wel betrouwbaar moeten zijn)?
  • 10 Dat dit ‘totaal onverwacht’ gebeurt, hoeft er niet bij. Dat spreekt als het goed is, voor zich. De lezer wil zelf schrikken. Zoek het in de versnelling, of de vertraging, maar blijf vooral kijken.
  • 11 De lezer weet nog van geen engel. Het is december, okee, maar je kunt ook een poppetje knutselen omdat het koud is.

Commentaar

Hoe mooi afgerond het verhaal hiernaast ook lijkt, het is alleen maar een openingsscène. Marjet Maks stuurde haar bijdrage in, naar aanleiding van de opdracht een verhaal te schrijven waarin de lezer op subtiele wijze voorbereid wordt op het ‘medisch dossier’ van een van de personages. Maks slaagt daar naar mijn idee heel aardig in. Ze neemt, althans in deze openingsscène, mooi de tijd om de situatie neer te zetten en langzaam duidelijk te maken wat er aan de hand is. Niet door uitleg, maar door te beschrijven wat er gebeurt. De ik-figuur maakt zich duidelijk zorgen om het meisje Hester, want ze heeft naar haar zitten kijken met een blik die het ‘meisje’ treurig noemt, en ze wil er niet op ingaan. Dan is er iets loos. Dat er behoorlijk wat loos is, blijkt meteen uit het vervolg. Het meisje weet overal van, en doet vrolijk mee met het ontkennen van iets dat zich duidelijk niet laat ontkennen. Iets dat levensbedreigend is, of in elk geval levensgelukbedreigend.

Dit is goede een manier om de lezer te informeren. Vragen oproepen door antwoorden te geven. Het ware schrijven. De lezer wordt er alleen maar nieuwsgieriger van.

Nog meer alarmbellen gaan rinkelen, als de familierelaties, duidelijk worden. Stapje voor stapje. Er is een verstoorde ouderrelatie, in elk geval met de moeder. Hester woont zelfs niet bij haar ouders. Even lijkt het een adoptieverhaal te worden, en lijkt ‘ik wil leven’ vooral een kwestie te zijn geweest van: ‘ik wil verder met mijn leven’. Maar het wordt nog heftiger. Er blijkt toch een handicap in het spel. Enzovoort. Zo word je als lezer langzaam voorbereid op een waarheid die niet te verwerken is als hij in een keer komt.

Zelfs als Hester zo maar ineens met haar euthanasieverhaal komt, heb je als lezer nog allerlei ruimte om een milde interpretatie te kiezen (Hester is een puber, en lijkt het onderwerp uit de lucht te plukken), ware het niet dat Maks in die alinea met een paar frasen uit de bocht vliegt. De omschrijvingen ‘dan mensen met een handicap’ en ‘anderen, die ook ongeneeslijk ziek zijn’ komen onnatuurlijk over en roepen de vraag op of Hester nu gehandicapt is, of ongeneeslijk ziek of allebei. Met ‘dan wij’ en gewoon ‘anderen’ werkt het geheel veel sterker. Wat nog wel kan is ‘ook’ vervangen door ‘ook nog’ (maar dan staat er wel echt iets anders) of iets als: ‘dan anderen, ik bedoel: die ook iets hebben dat, nou ja, waar je dood aan gaat’ of: ‘dat, nou ja, ongeneeslijk is’. Het wordt dan duidelijk dat ze het niet zo maar over alle gehandicapten heeft, maar over een heel specifieke groep.

Ook zonder die uitleg, zou je er, met de reactie van de ik-figuur wel uitkomen dat dit geen meisje met ‘down’ is, of iets dergelijks, (al vraag je je wel af waarom een meisje dat verderop al een vriend blijkt te hebben en het over studeren heeft, zo kinderlijk aan het knutselen is), maar iemand met een veel bedreigender ziekte of handicap. Natuurlijk, ook de ik-figuur  spreekt schrijftaal hier, maar dat is functioneel. Het drakerige Nederlands hoort bij de situatie en het gebaar, en zegt vooral heel veel over hetgeen er niet gezegd wordt.

Het zal nog een paar pagina’s duren voor eindelijk het woord taaislijmziekte valt, maar dat is vroeg zat. En dat er vervolgens nog weer een aantal alinea’s overheen gaan voor je een beschrijving krijgt van de ongemakken van die ziekte, met alle onsmakelijke details van dien, is al helemaal niet bezwaarlijk. Omdat je op een heel laagdrempelige manier kennis hebt gemaakt met Hester, sta je er dan helemaal voor open, en komt het veel beter binnen.

Een heel ander aspect van dit verhaal, dat ik niet onbesproken wil laten, is het knutselwerk van Hester. Dat werkt erg goed. En wel om verschillende redenen. Het is altijd prettig als personages in een verhaal niet alleen pratende of denkende hoofden zijn, maar ook ruimte innemen en handelen. Het zorgt hier ook voor een soort terloopsheid in de dialoog, die de toon lichter maakt, en de inhoud krachtiger. En tenslotte ontstaat er op deze manier altijd een tweede verhaallijn of -laag die vroeg of laat een verbinding aangaat met het hoofdverhaal. In dit fragment gebeurt dat door de combinatie van titel, slot en eerste regel. De engel krijgt iets van Hester, Hester iets van een engel. In deze fase van het verhaal is dat nog een vreugdevolle boodschap, maar aan het eind van het verhaal blijkt er ook een andere kant aan te zitten. Hester overlijdt jong, zeer jong. Ik ben er alleen nog niet uit, of ik het mooi vind, dat er nog niets in het verhaal zit, dat van die overeenkomst ook echt een vooruitwijzing maakt.

Yke Schotanus

Je vindt de rubriek Tekstuur Proza in Schrijven Magazine.